De kleur van herfst
Twee schrijvers, één opdracht
Welke smaak representeert de winter, welke geur de lente, welk geluid de zomer en welke kleur de herfst? Dit is de vraag die wij dit jaar aan vier dichters en vier schrijvers stelden. Zij omschreven ieder (de sfeer van) een seizoen met een zintuig als uitgangspunt. Deze reeks is bedacht door oud-stagiair Iris Besseling. Lees ook Het geluid van zomer, De geur van lente en De smaak van winter.
Toch blijft het rillerig | Anne Bosveld
Toch blijft het rillerig, mijn vriend. Ik kom erachter dat er geen matras is
waarop je een schouder speels kan bijten zonder dat het je uitput.
Haastig denk ik aan de nacht op het balkon. Je las een gedicht voor
en we huilden. Het was jeugdig omdat er nog een plaats was
om toe te kijken. En zie ons nu: we leggen elkaar neer onder de klok.
Gisteren heb ik alsnog het park bezocht, maar de gesprekken die ik voerde
waren rammelig. Het ging over jou, mijn vriend. Hoe we met een auto
wegreden van alle dode dingen in onszelf en ook toen niets meer dan het einde
bereikten. Ik zat achter het stuur en jij maakte grappen over de vogels.
Met hun poten bleven ze aan het hete asfalt plakken. Het leek zo futiel
door hoe we keken, doorreden, toen een vogel in de bek van een vos
over het weiland naar een hol werd gedragen en toch
bleef klapperen met zijn vleugels. Ik begrijp het, mijn vriend.
Uitgroei | Nowelle Barnhoorn
‘Niet schrikken,’ riep mijn moeder al door de intercom. ‘Ik zie er anders uit dan normaal.’
Toen ik de steile, verwaarloosde treden naar haar appartement beklommen had, trof ik haar in de deuropening. Stralend. ‘En?’
Ik nam haar op. De lange jurk; asymmetrisch uitlopend, haar gestifte lippen, de sieraden met edelstenen en amuletten.
‘Geen idee.’
‘Mijn háár! Ik laat het dus uitgroeien.’
Ik keek opnieuw. Tot aan haar oren was het grijs. Niet een beetje, het zat tegen zilverwit aan. Abrupt ging het over in de rode, springerige krullen; het haar dat mijn moeder gekenmerkt had zolang ik me kon herinneren.
‘Oh. Ja.’
Ze schudde haar hoofd. Ik verstrakte onwillekeurig, voorbereid op een stekelige opmerking. Maar ze glimlachte, omhelsde me en liet me binnen.
Ik wilde niet flauw doen, maar de wierookgeur sloeg me in het halletje al op de longen.
‘Ja, ja,’ riep ze. ‘Ga maar buiten zitten.’
In de keuken maneuvreerde ik me langs ik haar, naar het even zo volle balkon. Van de ene zijde naar de andere hing een snoer met gekleurde lampionnetjes; daaronder stonden rijen door haar zelf beschilderde bloempotten, een vierkante meter-kruidenbak en een aantal rotanstoeltjes waarvan ik er eentje uitkoos om op te gaan zitten.
Vanaf hier had je zicht op rijen andere balkons, rondom het plein van een school. In het voorjaar speelden er zich vooral volkse taferelen af. Mannen met blote basten, vrouwen die van het ene balkon naar het andere met elkaar praatten, een kakofonie van Hollandse muziek die uit verschillende huizen naar buiten kwam. Misschien was het omdat ik weinig anders had om mijn blik op te richen. Alleen wanneer ik hier zat, wanneer ik hier was, kon ik door die balkonscènes geboeid raken, en elk detail ervan in me opnemen alsof het om belangrijke aanwijzingen in een misdaadserie ging.
In deze tijd van het jaar speelde het leven zich voornamelijk binnenshuis af, en moest ik het doen met schimachtige beelden vanachter ramen. Iemand bereidde iets in een keuken. In een donker huis werd een lampje werd aangeknipt. Ergens anders leek iemand een dekbed op te schudden.
Mijn moeder stak haar hoofd om de hoek van de keuken. ‘Ik ga koffie van paddenstoelen voor je maken. Moet je echt eens proberen, word je helemaal creatief en gefocust van. Ik hoor je ondertussen wel, hè. Je kunt alles zeggen.’
Zangerig praatte ze door, terwijl ik net genoeg opving om af en toe iets te kunnen antwoorden. Ja, Michaela had het nog steeds zo druk dat ze niet meekwam, nee, ik had papa al een hele lange tijd niet gesproken, en inderdaad, ik had de uitnodiging voor de workshop ademhalen vanuit je buik in de mail zien staan.
‘Zoiets is tegenwoordig ook helemaal hip onder gasten zoals jij,’ riep mijn moeder.
Toen ze de keuken uitkwam met twee bekers van die koffie, ging er een windvlaag over het balkon. De planten ritselden, een bamboe windgong klingelde tussen de lantaarns. Tegelijkertijd bereikte de geur van natte, omgewoelde aarde mijn neusgaten.
Ineens werd ik overvallen door een vlaag van triestheid, zo’n flard die me vaker wist te vinden in deze maanden, en waarover ik zweeg sinds Michaela had voorgesteld dat ik daar misschien eens met iemand over moest gaan praten.
Mijn moeder hield haar hoofd schuin. ‘Je hebt het koud.’
Ze ging een deken halen die naar paard rook. Zwaar lag hij om mijn schouders.
Even klonken alleen, zacht en onregelmatig, de bamboebuizen tegen elkaar.
‘Maar wat vind je nu van mijn haar?’ vroeg mijn moeder.
‘Ik vond het vorige mooier,’ zei ik. ‘Dat rode, het was zo… jij.’
‘Maar jongen, ik verander toch ook. Je kunt onmogelijk van me verwachten dat ik altijd maar dezelfde blijf.’ Ze boog naar me toe, aaide met een wat afwezige glimlach over de deken. ‘Weet je, ik zit inmiddels ook in de winter van m’n leven, dat moet je ook beseffen.’
Ik keek weer voor me, en bleek alweer van alles gemist te hebben. Het bed was opgemaakt, het eten bereid, het lampje uit.
Anne Bosveld zit in het vierde jaar aan de opleiding Creative Writing van ArtEZ. Ze schrijft voornamelijk poëzie en proza.