Confrontaties

Simone Atangana Bekono  - 07 mei 2021

Ter ere van Simones nominatie voor de Libris Literatuur Prijs!

 

Simone Atangana Bekono is met haar debuutroman Confrontaties (Lebowski, 2020) genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs 2021. Om dit heugelijke feit te vieren, delen we onderstaand fragment uit de roman. De laureaat van de Libris Literatuur Prijs wordt bekendgemaakt op 10 mei. Lees hier vast het juryrapport.

In Confrontaties zit de zestienjarige Salomé Atabong vast in een jeugddetentiecentrum, omdat ze op een middag twee schoolgenoten ernstig heeft mishandeld. Ze probeert haar hoofd koel te houden tussen de andere meiden, irritante psychologen en treiterende begeleiders. Over een maand mag ze naar huis, waar alleen een gezin wacht dat al lang geleden uit elkaar is gevallen. En de anderen in het dorp. Wat zullen zij doen?

 

 

Confrontaties (p. 108-115)

De zomer nadat tante Céleste en oom Honoré bij ons waren  geweest, gingen wij naar Kameroen. Oom Honoré had zaken gehad in Brussel of Parijs of een andere stad in België of Frankrijk en was een paar keer met de trein langs geweest. Hij bleef maar tegen papa zeuren dat we moesten komen.
‘Jouw kinderen begrijpen de cultuur niet,’ zei hij tijdens een van die bezoekjes. ‘Ze snappen nauwelijks Frans, alleen kindertaal.’ Hij zat hoofdschuddend aan tafel. Mama had iets heel moeilijks gemaakt met lamsvlees, maar hij porde alleen in zijn eten.
‘Het zijn kinderen,’ zei papa toen. ‘Wat verwacht je dan?’ Miriam gniffelde, maar papa tikte haar op haar hand en haar vork kletterde op tafel. Na het eten dronken ze cognac. Ik hoorde hoe oom Honoré mama probeerde te overtuigen.
‘Het is belangrijk,’ zei hij, ‘dat je kinderen ook hun Kameroense kant leren kennen. De Franse taal. Jouw kant kennen ze al, en dat is goed, dat is mooi. Maar Samuel is het ze ver-plicht.’ Daarna wendde hij zich tot papa.
‘En Céleste wil de kinderen weer zien.’
Oom Honoré stuurde later, via een bezorgservice, een cd-rom met een Engelstalig programma waarmee je Frans kon leren. Door spelletjes te spelen, puzzels, rebussen, gespreksspelletjes met getekende poppetjes, vergrootte je je vocabulaire, maakte je zinnen. Miriam vond het leuk. Ik zat meestal op een stoel naast haar terwijl ze het speelde. Papa en mama spaarden het hele jaar voor tickets en we gingen in de zomervakantie.
De vlucht was vermoeiend en lang. Mama vond het spannend. Ik had de hele tijd haar hand vast en kon niet eten. Ik was bang. Ik zweette. Ik had nog nooit gevlogen. Miriam ook niet maar die was nou eenmaal nooit ergens bang voor. Die dacht nergens over na, die deed dingen gewoon en dan liep het goed af. We stapten over in Istanbul en ik liep achter de kuiten van mama aan door de hallen van het vliegveld. De rijen, de reclames. Ik was de hele tijd misselijk en het werd alleen maar erger toen we eenmaal in het vliegtuig naar Douala zaten. Het geschreeuw, de uniformen, krijsende baby’s, de lucht die rook naar de adem van honderden andere mensen. Toen we op het vliegveld aankwamen haalde een andere oom ons op, Jacques. Hij leek op een jongere maar strengere versie van papa en hij liep heel recht, alsof hij in het leger zat. In de auto spraken ze Frans en Ewondo met elkaar. Oom Jacques meer Ewondo, maar hoe verder we de stad door reden hoe minder Frans papa praatte en hoe meer hij zijn r liet rollen en zingend een z maakte met zijn tong. Ik viel tegen mama in slaap, die in het midden op de achter bank zat, met mij aan de ene kant en Miriam aan de andere. Miriam keek uit het raam, ik schrok steeds weer op uit mijn slaap en viel weer weg. De onbekende geuren deden me dromen over grotten en ontvoeringen, verdrinking. De stad wurgde me, zo voelde het, en het stof van de grote autoweg zag eruit alsof het me echt zou doen stikken. En toen, nadat we eindelijk aan de stad ontsnapt waren, via de hoge bomen en struiken en de lange, bobbelende weg, reden we over het asfalt voorbij de sloppen wijken en dorpen, via een lange onverharde weg zo het erf van mijn familie op. Ik had eerst, zoals bij ons dorp, een hoop akkers verwacht, en koeien die stonden te grazen achter hekken voor je in de verte een poort zou zien of een enorme stal. Maar in plaats daarvan was er plots een hoog, wit gebouw met smalle ramen en een grote veranda waarvoor twee auto’s stonden, de banden bruin van het stof. De bomen om het erf waren enorm. Eén groeide over het huis heen en gaf schaduw aan de veranda. Achter het huis, het land. Overal insecten. De aarde was rood, mijn tantes, die ons voor de deur op stonden te wachten, droegen gekleurde bloesjes, poloshirts. Tante Céleste stond vooraan, met een oudere vrouw die op haar leek, en zwaaide en lachte toen oom Jacques de auto stilzette.
Met tegenzin kroop ik de auto uit en tante Céleste trok me meteen naar voren om me te begroeten.
‘Mijn kleine Salomé!’ riep ze. Ik liet me kussen, liet handen met gouden ringen of zilveren ringen of helemaal geen ringen aan mijn haren trekken, in mijn wang knijpen.
‘Mijn god, mijn god,’ riep tante Céleste toen ze aan de losse vlecht trok die mama na veel gezeur eindelijk in mijn haar had mogen zetten. Ik keek naar mama en die bloosde. Ze zweette. Ze stond met de koff ers naast de auto tantes te kussen en ooms te begroeten. Ze schoot me niet te hulp. Miriam was Frans aan het praten met onze neefj es en nichtjes.
‘En hoe is het met jou?’ vroeg een oudere tante, die haar grote hand op mijn wang legde en zich vooroverboog.
‘Goed,’ zei ik. Stilte. Papa kwam naast me staan, tilde zijn voet op om me aan te moedigen, de neus van zijn leren schoen duwde tegen mijn been.
‘Comment ça va…’ begon papa.
‘Avec vous,’ mompelde ik.
‘Ze lijkt precies op jou,’ zei de tante met lage stem toen ze weer recht ging staan.
We gingen naar binnen. Papa verdween met zijn broers en neven via de achterdeur naar het terrein, om het te bekijken. Ik bleef met Miriam en de tantes binnen. Tante Céleste wilde het huis laten zien dat oom Honoré had laten bouwen. Ze sleepte ons van kamer naar kamer, sommige ruimtes donker door de verduisterende gordijnen. Ik had het heet. Alles was klam. Mama hijgde terwijl ze de trap op klom. Miriam en een onbekend nichtje renden samen door de gangen. Hier was de badkamer. De generator staat achter het huis, ja. Hier de logeerkamer voor de kinderen. Alle ramen dichtlaten, anders wordt het vochtig en warm.
Het eten kwam uren later. We aten iets met pinda’s en hete saus aan de grote eettafel, rondom de salontafel in de zithoek. Iedereen was erbij, en zat waar hij of zij kon. Er was muziek, de televisie stond aan, Antoine krijste toen zijn cartoon werd onderbroken voor sportnieuws. Schalen werden over mijn hoofd doorgegeven terwijl ik zo dicht mogelijk tegen mama aan mijn rijst at.
‘Ze is wel verlegen, hè?’ vroeg een oude tante met een langzame, krakende stem. Er zat een geel doekje in haar haar geknoopt. Ik kon niet ophouden naar haar mond te kijken, hoe ze langzaam vis en lange bonen at, langzaam kauwend om het gat van ontbrekende ondertanden heen. Ze deed me denken aan oma, hoe ze ’s ochtends zonder haar kunstgebit door het huis in Breskens slofte. ‘Of kan ze niet praten?’
‘Dat vragen wij ons soms ook af,’ zei papa. Ha ha ha. Miriam grijnsde naar me vanaf de andere kant van de tafel.
Toen iedereen naar huis ging was het donker en werd ik weer gekust, in mijn wang geknepen. Het afscheid duurde lang. Ik wilde met mama zijn, maar die was nog steeds druk aan het praten.
Ik sliep die nacht slecht, in de logeerkamer in een net iets te klein bed naast Miriam. Ik zag het steeds lichter worden achter de gordijnen, pas bij het blauwe, felle ochtendlicht viel ik weg en terwijl ik wegviel hoopte ik dat ik wakker zou worden in Nederland. Ik hoopte dat het zou regenen.

___

Ik werd wakker en het was stil in huis. Miriam was al opgestaan, haar dekens lagen teruggeslagen op het bed. Geen gillende kinderen, geen radio- of tv-geluiden. Niet de geur van eten dat meestal de hele dag door bereid werd in de keuken. Het was zo stil dat ik het gevoel kreeg dat ik achtergelaten was. Ik stapte uit bed in mijn slippers en deed de houten deur van de logeerkamer open. Ik riep hallo. Niks. Langzaam nam ik de trap naar beneden en zag tante Céleste in de woonkamer zitten. Ze sliep in haar stoel, voor de tv die op mute stond. Ik liep naar haar toe en legde mijn hand op haar been. Ze schrok wakker en begon meteen te glimlachen.
‘Eindelijk wakker? Kom, kom.’ Ze tilde me op en droeg me, met mijn hoofd op haar schouder, door het huis naar de veranda. Naast de plastic stoel waarin ik moest gaan zitten stond een tafeltje. Ze verdween naar binnen en kwam terug met thee en fruit. Tante Céleste ging op de stoel naast me zitten. Ik dronk en at. Ik keek over de oprit naar het terrein, de onbekende bomen en de grote planten, de hoop rotzooi die naast de auto lag waarmee oom Jacques ons had opgehaald.
‘Waar is mama?’ vroeg ik.
‘Ze zijn met zijn allen naar de stad. Miriam is mee.’
Ik at verder in stilte. Tante Céleste zei ook niks, tot ik naar haar omkeek en maar gewoon eerlijk was.
‘J’ai peur,’ zei ik en toen ze naar me lachte fronste ik en toen lachte ze harder. Kleine, witte tanden. Grote, bruine lippen.
‘Je moet naar je instinct luisteren,’ zou ze later, via de webcam, zeggen. ‘De dingen die je voelt zijn echt, ook al kun je er geen naam aan geven.’
Naar je instinct luisteren. De regels niet zomaar accepteren. Jij bent zo’n kind.
Ik begon te huilen. Ik was zo verdrietig. Ik was nog nooit zo verdrietig geweest. Geschrokken trok tante Céleste me op haar schoot en ik huilde maar door. Ze zei iets in het Frans wat ik niet verstond en gaf me een kus op mijn wang. Daar denk ik nu aan, dat ik toen zei dat ik bang was.
De angst ging natuurlijk weg. Want het moest. En ik raakte aan de dingen gewend. Want het moest. Dat was ver-plicht.
Ik speelde met Miriam en Antoine en Vivianne en Michel en Ruben en Dionne en ik zat op de schoten van al mijn ooms en tantes en ik at de geroosterde pinda’s, in bananenblad gebakken vis, de fufu, de hete sauzen en het zoete fruit. Ik ging mee naar de markt, naar de zee, naar de stad. Ik leerde de geit te pesten en uit te kijken voor slangen. Op het einde wilde ik niet naar huis. Zo snel was het gegaan.
Dingen blijken meestal groter dan je in de eerste plaats dacht. Ze passen na een tijdje niet meer in de ruimte waar het eerst in zat. Elke keer weer de confrontatie met het feit dat de dingen niet zijn zoals jij ze had begrepen. Dat is de schok: dat het niet meer op de oude plekken past, dat is het gevoel van angst. Het horloge ligt niet in de la, de huid ruikt niet hetzelfde, het land is niet wat je dacht, je bent zelf niet eens wat je dacht. Je kunt het niet vasthouden. Je had het niet juist. Je zag niet wat je dacht dat je zag.

___

Toen we weer in Nederland waren kon ik niet ophouden over Kameroen te praten tegen Liliana en alle andere kinderen op school. Ik maakte er een paradijs van. Ik praatte erover tegen iedereen, vergeleek het met Nederland, vergeleek Afrika met Europa. Alles was warmer, mooier, kleurrijker, zoeter, meer, meer, meer. Het plaatje is zo mooi dat je erin gaat geloven. Daarom begrijp ik Frits zo goed.
Ik had een prachtig beeld geschapen. Toen kwam het azc in het dorp en bleek het allemaal heel anders. Toen het azc kwam, en de kinderen hun eigen beeld hadden gevormd van de wereld waar ik het over had gehad, werd het mijne vervangen door iets anders. Het paradijs hield geen stand.
Op een dag liep ik door het dorp. Dit was toen het azc er net stond. De leraren van onze school hadden aan ons proberen uit te leggen waarom mensen uit het Midden-Oosten en Afrika plots hier kwamen wonen. Wat, vroeg meneer Bart, denken jullie dat je moet doen, als je gevlucht bent voor een oorlog en aankomt in een ander land?
‘De taal leren,’ zei ik, ‘dan kun je met de mensen praten.’ Dan begrijp je je tante als ze in Ewondo een grapje maakt en voel je je beter thuis bij de r van je oom.
Ja, zei de meester, maar wat als je geen huis hebt, wat heb je dan aan de taal? Waar ga je je huiswerk dan maken?
‘In de landen waar deze kinderen vandaan komen is oorlog,’ zei meneer Bart, ‘oor-log.’
Ik weet nog dat ik me toen schaamde. In Kameroen was geen oorlog. Of misschien ook wel. Hoe moest ik dat weten?
Ik kende alleen het grote, witte huis en de markt. In Kameroen stond het huis van mijn oom en moest ik Frans praten om me verstaanbaar te maken. Daar werd je wakker omdat je de vogels hoorde krijsen in de boom naast het huis.
Ik was op de fi ets naar het dorp gegaan en kocht snoep bij de Kruidvat. Ik at een zoet droptoefje terwijl ik smurfen, kersen en hartjes in de plastic zak schoof met de schep. Ik rekende af met muntgeld en liep naar buiten, en een man met lang haar en soep in zijn ogen kwam op me afgelopen, zwaaide naar me en zei: ‘Wel-kom in Ne-der-land!’
Dat is wat ik bedoel. Dat het verstoord raakt. Dat je wordt onderbroken. Dat net als de beelden elkaar op een logische manier lijken op te volgen, als je denkt de feiten te kunnen begrijpen, plotseling het beeld wordt aangetast. Je denkt dat er rust is maar dan kijk je om je heen en is er juist chaos. En dan moet je daarmee omgaan: de verstoring, het bang zijn, dan de gewenning, dat weer meenemen. Welkom in Nederland. Jouw kinderen begrijpen de cultuur niet. Of kan ze niet praten?

 

Benieuwd naar meer van Confrontaties? Klik door naar nog een fragment uit de roman.

Simone Atangana Bekono studeerde in 2016 af aan Creative Writing ArtEZ met een bundeling van gedichten en brieven getiteld hoe de eerste vonken zichtbaar waren, die in herdruk verscheen bij Wintertuin Uitgeverij in samenwerking met Lebowski Publishers. Simone trad op tijdens de Nacht van de Poëzie, het Wintertuinfestival, Read my World en Winternachten. Ze werd geselecteerd voor het Slow Writing Lab en voor CELA, een ontwikkeltraject voor schrijvers en vertalers in zes Europese landen. Ze leverde bijdragen aan Zwart en Hoe het voelt om van kleur te zijn. In 2018 werd hoe de eerste vonken zichtbaar waren bekroond met de Poëziedebuutprijs Aan Zee en nam Simone deel aan de Parijsresidentie van Vlaams-Nederlands Huis deBuren. In 2019 was Simone writer-in-residence van de Gentse Kunstinstelling Vooruit. In 2020 verscheen how the first sparks became visible bij The Emma Press, en bij Lebowski Publishers Simones debuutroman Confrontaties, die vier sterren kreeg in de Volkskrant. (Foto door Bianca Sistermans.)