Doewat, Hengelo 1983
Gert Vlok Nel is Curator van het Onzichtbare en selecteerde drie schrijvers die je hier leest
Eens in de zoveel tijd vragen we iemand om als Curator van het Onzichtbare drie makers uit te nodigen een tekst te schrijven voor Notulen van het Onzichtbare. Dit keer is het de beurt aan Gert Vlok Nel. Gert Vlok Nel is dichter, schilder, zanger en gitarist. Hij werd in 1993 bekend bij het literaire publiek door zijn debuutbundel Om te lewe is onnaturlik, waarvoor hij de Ingrid Jonker Prize ontving. Gerrit Komrij plaatste acht van zijn gedichten in zijn bundel De Afrikaanse poezie in 1000 en enige gedichten.
In 1998 maakte Gert zijn opwachting in de Zuid-Afrikaanse muziekscene met het debuutalbum Beaufort Wes se Beautiful Woorde dat inmiddels nationale status heeft verworven. Zijn grote muzikale doorbraak bij het Nederlandse publiek kwam in 2006, nadat de VPRO de documentaire Beautiful in Beaufort-Wes uitzond. Tijdens een residentie in het Besiendershuis in Nijmegen in 2011 ontmoette de singer-songwriter heel wat mensen uit de literaire en muziekscene. Het album Onherroeplik kwam enkele maanden na zijn verblijf uit. Een foto van het Besiendershuis staat op de hoes.
Gert vroeg Bart FM Droog, Dana Snyman en Tjitse Hofman een tekst te schrijven bij een beeld naar keus, een beeld dat iets bij hen losmaakt. Als inleiding voor de drie teksten schreef hij onderstaande korte verhaal.
Eenzame uitvaart naar Groningen | Gert Vlok Nel
‘So the novelists have set sail for the outer rims of the universe, but don’t worry, the poets are waiting for you there.’
– Gore Vidal
We halen nog net de allerlaatste trein van Beaufort-Wes naar Groningen, Dana en ik. Het begint te regenen als de trein het station verlaat. Ik kijk om naar het dorp dat zich in het donker terugtrekt. Misschien hadden de oude mensen wel gelijk: het enige wat we hebben is het verleden; de toekomst is niets en het heden een trein.
‘Wie is er in Groningen?’ vraagt Dana.
‘Mijn oudste vrienden uit de Nederlandse poëzie, De Dichters uit Epibreren. Ik hoop zo dat ze nog daar zijn. Ik hoop het met heel mijn hart, Dana.’
‘Hou hoop,’ zegt Dana. ‘Hoe heten ze?’
‘Tjitse Hofman en Bart FM Droog.’
‘Kunnen ze mij verstaan als ik Afrikaans praat? vraagt Dana. ‘Ik heb moeite met de Rode, dat weet je.’ De rode taal, ‘die rooi taal,’ Engels. Nooit Dana’s sterkste punt geweest, of het mijne.
‘Ja, zeker. Groningen is de plek die het verste van Zuid-Afrika ligt waar de mensen ons nog steeds kunnen verstaan.’
‘Ik weet niet zeker of ik wakker ben,’ zegt Dana. ‘Ik ga nu maar slapen, denk ik.’
‘Slaap veilig in die arms van die Here, Dana.’
De trein raast door en door, als een rivier door de nacht.
Ik zit daar, denk na. Nu de oude man de deur door is gegaan heb ik slechts nog herinneringen. Ik ben als mijn vader geworden, zoals ik daar aan de keukentafel zit in ons huisje in Beaufort-Wes. Ik heb hem één keer zien huilen. Het voelde alsof ik hem betrapte. Hij zag mij niet.
Ik kijk naar Dana, die slaapt als een baby. De meest gelezen schrijver van Zuid-Afrika. De meest geliefde, ook. Jarenlang heeft hij gereisd naar iedere uithoek van het land en noordwaarts, Afrika in, en heeft hij de verhalen opgeschreven van de kleine mensen, de onzichtbaren, de vergetenen. Altijd met uitzonderlijke precisie en de grootste liefde. Een zachtaardige man in een heel hardvochtig land. Hij zal zijn laatste shirt direct uittrekken en aan je geven als je het nodig hebt, en heeft dat zo vaak al gedaan. Daarom heeft hij, een wees, in deze wereld niets.
Jaren geleden trad ik op bij een poëziefestival in België, lang voordat ik op de Nederlandse tv was. Ik werd gebeld. Of ik in de Vera in Groningen wilde optreden. Ik ging. Bart en Tjitske – ik kende ze toen nog niet – wachtten me op bij het station. Die avond waren er twintig mensen. Ik kreeg er 300 euro voor, wat voor mij een gigantisch bedrag was. Ik ontdekte pas later dat zij, zelf ook arm, me uit eigen zak hadden betaald.
Ik heb mijn oude vrienden al zo lang niet meer gezien. Van wat ik begrijp woont Bart samen met zijn geliefde Noor in Emmen. Tjitse is van de radar verdwenen. Schrijven ze nog poëzie? Oud worden als dichter is de moeilijkste beproeving ter wereld, en de enige. Een oude psalm begint rond te galmen in mijn hoofd en ik val in de armen van de trein in slaap.
Om te ontwaken met het zonlicht op mijn gezicht.
Met het zachte gezang van Dana, bij het raam.
‘oorkant die water
blinkend en blij
sien ek bemindes
wagtend op mij’
‘Waar zijn we, Dana?’
‘We zijn er.’
Doewat, Hengelo 1983 | Bart FM Droog
Dit zijn wij, zeventien en op drift geslagen
jong en onbezonnen, aangespoeld
in een provinciestadje, waar het ons
tegen allen en het gezag in het bijzonder is
fuck, wat weten we nog van niets
en wat zijn we zelfverzekerd, wij
sauerkraut en kroketten etende punks
die nog dronken worden van bier
en dan zat pogoën in een tent op een veld
terwijl regen bij bakken uit de hemel valt
en bliksemflitsen de hemel verscheuren
en ik uitroep dat ik toch van jou hou
maar jij bent alweer verdwenen in de nacht
met een knul terwijl ik me misselijk blow
en huil om al die jaren die wij gaan missen
omdat jij wil rollebollen met god weet wie
en ik zwaai en ik draai en ik zweef, dans
en vergeet dat morgen de bommen vallen
de aarde in tweeën breekt en ik altijd
weer naast iemand anders zal ontwaken
om dan, veertig jaar later, terug te kijken
de meiden en jongens van toen te zien
zij, die voor altijd verdwenen zijn
en de tijd die ons nog gegeven is.
—
Klik door naar de rest van de teksten die door Curators van het Onzichtbare werden gecureerd.