Amulet | Vlekkie | Tornado
Gert Vlok Nel is Curator van het Onzichtbare en selecteerde drie schrijvers die je hier leest
Eens in de zoveel tijd vragen we iemand om als Curator van het Onzichtbare drie makers uit te nodigen een tekst te schrijven voor Notulen van het Onzichtbare. Dit keer is het de beurt aan Gert Vlok Nel. Gert Vlok Nel is dichter, schilder, zanger en gitarist. Hij werd in 1993 bekend bij het literaire publiek door zijn debuutbundel Om te lewe is onnaturlik, waarvoor hij de Ingrid Jonker Prize ontving. Gerrit Komrij plaatste acht van zijn gedichten in zijn bundel De Afrikaanse poezie in 1000 en enige gedichten.
In 1998 maakte Gert zijn opwachting in de Zuid-Afrikaanse muziekscene met het debuutalbum Beaufort Wes se Beautiful Woorde dat inmiddels nationale status heeft verworven. Zijn grote muzikale doorbraak bij het Nederlandse publiek kwam in 2006, nadat de VPRO de documentaire Beautiful in Beaufort-Wes uitzond. Tijdens een residentie in het Besiendershuis in Nijmegen in 2011 ontmoette de singer-songwriter heel wat mensen uit de literaire en muziekscene. Het album Onherroeplik kwam enkele maanden na zijn verblijf uit. Een foto van het Besiendershuis staat op de hoes.
Gert vroeg Bart FM Droog, Dana Snyman en Tjitse Hofman een tekst te schrijven bij een beeld naar keus, een beeld dat iets bij hen losmaakt. Als inleiding voor de drie teksten schreef hij onderstaande korte verhaal.
Eenzame uitvaart naar Groningen | Gert Vlok Nel
‘So the novelists have set sail for the outer rims of the universe, but don’t worry, the poets are waiting for you there.’
– Gore Vidal
We halen nog net de allerlaatste trein van Beaufort-Wes naar Groningen, Dana en ik. Het begint te regenen als de trein het station verlaat. Ik kijk om naar het dorp dat zich in het donker terugtrekt. Misschien hadden de oude mensen wel gelijk: het enige wat we hebben is het verleden; de toekomst is niets en het heden een trein.
‘Wie is er in Groningen?’ vraagt Dana.
‘Mijn oudste vrienden uit de Nederlandse poëzie, De Dichters uit Epibreren. Ik hoop zo dat ze nog daar zijn. Ik hoop het met heel mijn hart, Dana.’
‘Hou hoop,’ zegt Dana. ‘Hoe heten ze?’
‘Tjitse Hofman en Bart FM Droog.’
‘Kunnen ze mij verstaan als ik Afrikaans praat? vraagt Dana. ‘Ik heb moeite met de Rode, dat weet je.’ De rode taal, ‘die rooi taal,’ Engels. Nooit Dana’s sterkste punt geweest, of het mijne.
‘Ja, zeker. Groningen is de plek die het verste van Zuid-Afrika ligt waar de mensen ons nog steeds kunnen verstaan.’
‘Ik weet niet zeker of ik wakker ben,’ zegt Dana. ‘Ik ga nu maar slapen, denk ik.’
‘Slaap veilig in die arms van die Here, Dana.’
De trein raast door en door, als een rivier door de nacht.
Ik zit daar, denk na. Nu de oude man de deur door is gegaan heb ik slechts nog herinneringen. Ik ben als mijn vader geworden, zoals ik daar aan de keukentafel zit in ons huisje in Beaufort-Wes. Ik heb hem één keer zien huilen. Het voelde alsof ik hem betrapte. Hij zag mij niet.
Ik kijk naar Dana, die slaapt als een baby. De meest gelezen schrijver van Zuid-Afrika. De meest geliefde, ook. Jarenlang heeft hij gereisd naar iedere uithoek van het land en noordwaarts, Afrika in, en heeft hij de verhalen opgeschreven van de kleine mensen, de onzichtbaren, de vergetenen. Altijd met uitzonderlijke precisie en de grootste liefde. Een zachtaardige man in een heel hardvochtig land. Hij zal zijn laatste shirt direct uittrekken en aan je geven als je het nodig hebt, en heeft dat zo vaak al gedaan. Daarom heeft hij, een wees, in deze wereld niets.
Jaren geleden trad ik op bij een poëziefestival in België, lang voordat ik op de Nederlandse tv was. Ik werd gebeld. Of ik in de Vera in Groningen wilde optreden. Ik ging. Bart en Tjitske – ik kende ze toen nog niet – wachtten me op bij het station. Die avond waren er twintig mensen. Ik kreeg er 300 euro voor, wat voor mij een gigantisch bedrag was. Ik ontdekte pas later dat zij, zelf ook arm, me uit eigen zak hadden betaald.
Ik heb mijn oude vrienden al zo lang niet meer gezien. Van wat ik begrijp woont Bart samen met zijn geliefde Noor in Emmen. Tjitse is van de radar verdwenen. Schrijven ze nog poëzie? Oud worden als dichter is de moeilijkste beproeving ter wereld, en de enige. Een oude psalm begint rond te galmen in mijn hoofd en ik val in de armen van de trein in slaap.
Om te ontwaken met het zonlicht op mijn gezicht.
Met het zachte gezang van Dana, bij het raam.
‘oorkant die water
blinkend en blij
sien ek bemindes
wagtend op mij’
‘Waar zijn we, Dana?’
‘We zijn er.’
Amulet | Dana Snyman
Touwsrivier-stasie. Laatmiddag. Ons staan met ons gesigte na die weste gedraai, ek en Johnny April. Hy wag vir ’n trein. Ek is bang vir nog ’n aand in nog ’n vreemde kroeg.
‘Meneer rook seker nie,’ sê hy en haal ’n pakkie BB-tabak en ’n opgevoude stuk koerantpapier uit sy broeksak. Hy sit die pakkie op die perron neer en vou die papier oop. Hy skeur ’n reep papier hier teen die kant af. Die res vou hy op en druk dit terug in sy broeksak. Nou begin hy werk aan sy zol. Eers lê hy die papier op die perron neer, dan lig hy die pakkie BB-tabak, maak dit oop en strooi ’n netjiese walletjie tabak op die papier.
Tydsaam, afgemete, begin hy die papier toerol met sy benerige vingers. ‘Jou twak moenie te styf wees nie.’ Dis asof hy dit meer vir homself as vir my sê. ‘Jou twak moet lekker los wees.’
Hy laat gly die toegerolde buisie papier deur sy mond, laat sak dit weer, druk-druk weer aan die tabak daar binne. Hy doen dit saggies, amper liefderik. ‘Jou twakkies moet bymekaar kom daar binne. Kom jou twakkies nie bymekaar nie, suig jy lug.’
Hy sit die zol op die perron neer, versigtig, amper asof hy bang is dit gaan breek. ‘Waar’s my metsjies?’ Hy klap op sy sakke op soek na sy vuurhoutjies.
Hy wikkel ’n vuurhoutjie uit die dosie, lig die zol weer, en stamp-stamp met die vuurhoutjie by die zol se punt in. ‘Jou vuur moet kan deurhardloop. As jou vuur nie deurhardloop nie, help dit jou niks.’
Dan skraap hy die vuurhoutjie se kop oor die dosie en toe is daar ’n vlammetjie, wankelend tussen sy vingers. Hy kyk na my, glimlag asof hy my wil troos, en hou die vlammetjie voor die zol, buig sy lyf vooroor na die vlammetjie toe, en dan raak sy wange raak hol.
Johnny April suig aan die zol, en suig, en laat sak die zol en kantel sy kop agtertoe en blaas die rook voor hom uit, en opeens is die wilde reuk van zol die wȇreld vol terwyl die rook in slierte rondom ons hang, talmend, voor die donker kom.
Amulet | Dana Snyman (vertaling Marieke van Laar)
Station Touwsrivier. Namiddag. We staan met onze gezichten naar het westen toe, Johnny April en ik. Hij wacht op een trein. Ik zie op tegen weer een avond in weer een vreemde kroeg.
‘U rookt zeker niet, meneer,’ zegt hij en haalt een pakje BB-tabak en een opgevouwen stuk krantenpapier uit zijn broekzak. Hij zet het pakje op het perron en vouwt het papier open. Hij scheurt een strook papier van de kant af. De rest vouwt hij op en propt het terug in zijn broekzak. Nu gaat hij aan de slag met zijn joint. Eerst legt hij het papier op het perron, dan pakt hij het pakje BB-tabak op, maakt het open en strooit een net richeltje tabak op het papier.
Traag, afgepast, begint hij het papier tussen zijn knokige vingers dicht te rollen. ‘Je shag moet niet te strak zijn.’ Het is alsof hij het meer tegen zichzelf dan tegen mij zegt. ‘Je shag moet lekker los zijn.’
Hij laat het dichtgedraaide rolletje papier door zijn mond glijden, haalt het weer uit zijn mond, drukt een paar keer op de tabak. Hij doet het zachtjes, bijna liefdevol. ‘Je shaggies moeten tegen elkaar aankomen daarbinnen. Als je shaggies niet tegen elkaar aankomen, dan zuig je alleen maar lucht.’
Hij legt de joint op het perron, voorzichtig, bijna alsof hij bang is dat hij kapot gaat. ‘Waar zijn me lusefers?’ Hij klopt op zijn zakken op zoek naar zijn lucifers.
Hij pulkt een lucifer uit het doosje, pakt de joint op, en duwt een paar keer met de lucifer in het uiteinde van de joint. ‘Je vuur moet er doorheen kunnen lopen. Als je vuur niet loopt heb je er niks aan.’
Dan schraapt hij de kop van de lucifer over het doosje en is er een vlammetje, wankelend tussen zijn vingers. Hij kijkt naar mij, glimlacht alsof hij mij wil troosten, en houdt het vlammetje voor de joint, buigt zijn lijf voorover naar het vlammetje, en zijn wangen trekken hol.
Johnny April trekt aan de joint, en trekt, laat de joint zakken, kantelt zijn hoofd naar achter, blaast de rook voor zich uit en opeens is de wilde geur van joint overal, terwijl de rook in slierten om ons heen hangt, talmend, voor de duisternis komt.
Vlekkie ( – †1970) | Dana Snyman
Ons sit by die kombuistafel, ek en Ma. Ek is agt jaar oud. Ma is in haar slaapklere. Sy was in die hospitaal vir haar senuwees en is nog nie gesond nie. In die vensterbank hang ’n avokadopit aan drie vuurhoutjies in die water. ‘Springbokradio bied aan,’ sê ’n stem oor die draadloos op die yskas, ‘die verhaal van ’n vrou vasgevang in die draaikolk van haar vergete verlede.’ Buite toet ’n kar. Bande sleep oor die grond. ’n Hond tjank, en toe tjank die hond nie meer nie. Ma se oë is skielik op my. ‘Waar’s Vlekkie, seun?’ vra sy. ‘Het jy die hekkie toegemaak soos ek gevra het?’ Pa kraak die sifdeur oop. Sy gesig is rooi. Hy kom staan by Ma. ‘Dis omdat jy nog in jou slaapklere hier sit.’
Vlekkie ( – †1970) | Dana Snyman (vertaling Marieke van Laar)
We zitten aan de keukentafel, ma en ik. Ik ben acht jaar oud. Ma zit in haar pyjama. Ze had voor haar zenuwen in het ziekenhuis gelegen, maar is nog niet beter. Op de vensterbank hangt een avocadopit aan drie lucifers in het water. ‘Springbokradio presenteert,’ zegt een stem uit het apparaat op de koelkast, ‘het verhaal van een vrouw die opgesloten zit in de draaikolk van haar vergeten verleden.’ Buiten toetert een auto. Banden gieren over de grond. Een hond jankt, en daarna jankt de hond niet meer. Ma’s ogen kijken mij plotseling aan. ‘Waar is Vlekkie, kind?’ vraagt ze. ‘Heb je het hekje dichtgemaakt zoals ik had gevraagd?’ Pa kraakt de hordeur open. Zijn gezicht is rood. Hij gaat bij ma staan. ‘Dat komt omdat jij hier nog in je pyjama zit.’
Tornado | Dana Snyman
Op die muurtjie voor The God’s Wisdom Shop in Diazville sit ’n maer man met ’n kaalgeskeerde kop. Ek hou naby hom stil. Ek is op soek na die seuns wat party middae hul vlieërs hier in die oopte die lug in stuur. Ek klim uit die bakkie. Stap nader.
Maybe hulle is Tabakbaai toe, sê die maer man.
’n Meisie kom nader. Sweetpakbroek. Made in China-sloffies. Vat jy photos? Sy wys na die kamera wat oor my skouer hang. Hoekom vat jy nie ’n photo van hierdie uncle nie? Sy sit haar een hand op die maer man se skouer. Nè, Uncle Henry, wys vir die man Uncle se tornado, dan vat hy ’n photo.
Die maer man glimlag flou. Toe nou, Uncle, wys vir hom.
Die maer man kom van die muurtjie af orent. Sy grys broek se gulp is halfpad oop. Op sy trui is Sea Harvest, die visfabriek hier naby, se wapentjie. Wys hom, Uncle.
Die maer man gee ’n paar treë vorentoe, asof hy ’n verhoog betree. Toe, Uncle. Kom nou.
Die maer man vat sy T-hemp en trui se onderkant met albei hande vas, trek die T-hemp en die trui boontoe, en ontbloot sy maag. Hy haal diep asem en trek terselfdertyd sy maag in. Toe, Uncle. Die maer man trek sy maag al dieper in tot sy maag onder sy ribbekas wegsak. Die are swel in sy nek. Dan laat hy sy maagspiere, die breë tregtervormige rif tussen sy bekken en sy ribbekas, heen en weer beweeg. Hy laat kolk sy maagspiere soos ’n tornado. Sien jy! Vat nou ’n photo!
Vir ’n paar oomblikke kruisig die maer man se skaduwee hom aan die kaal sypaadjie skuins agter hom vas terwyl hy ’n tornado in sy ingewande woed.
Het jy nie vir ons daar iets nie? Die meisie hou ’n hand na my toe uit, die handpalm honger na bo gedraai. Die wind waai soe hierie uncle van my kan nie uitgaan op die sie nie.
Langs haar blaas die maer man sy asem uit en laat sak die trui en T-hemp soos ’n gordyn oor sy maag.
Tornado | Dana Snyman (vertaling Marieke van Laar)
Op het muurtje voor The God’s Wisdom Shop in Diazville zit een magere man met een kaalgeschoren hoofd. Ik stop bij hem. Ik ben op zoek naar die jongens die soms ’s middags hier op de vlakte hun vliegers oplaten. Ik stap uit de pick-uptruck. Loop dichterbij.
‘Misschien zijn ze naar Tabakbaai’ zegt de magere man.
Er komt een meisje dichterbij. Joggingbroek. Made in China-sloffen. ‘Maak jij foto’s?’ Ze wijst naar de camera die om mijn schouder hangt. ‘Waarom maak je niet een foto van deze oom?’ Ze legt haar hand op de schouder van de magere man. ‘Hé, oom Henry, laat uw tornado es aan die man zien, dan maakt hij een foto.’
De magere man glimlacht lichtjes. ‘Toe nou, oom, laat ’m dan zien.’
De magere man komt overeind van het muurtje. De gulp van zijn grijze broek is half open. Op zijn trui staat het logo van Sea Harvest, de visfabriek hier vlakbij. ‘Laat es zien, oom.’
De magere man neemt een paar stappen naar voren, alsof hij een podium betreedt. ‘Kom, oom. Doe nou.’
De magere man pakt de onderkant van zijn T-shirt en trui met beide handen vast, trekt het T-shirt en de trui omhoog en ontbloot zijn buik. Hij haalt diep adem en trekt tegelijkertijd zijn buik in. ‘Kom, oom.’ De magere man trekt zijn buik steeds dieper in tot zijn buik onder zijn ribbekast wegzakt. Aderen zwellen op in zijn hals. Dan laat hij zijn buikspieren, het brede trechtervormige rif tussen zijn bekken en zijn ribbenkast, heen en weer bewegen. Hij laat zijn buikspieren kolken als een tornado. ‘Kijk dan! Maak nou een foto!’
Een paar ogenblikken lang is de schaduw van de magere man een kruisbeeld op de lege stoep schuin achter hem, terwijl hij een tornado in zijn ingewanden laat rondgaan.
‘Heb je niet iets voor ons?’ Het meisje steekt een hand naar me uit, de handpalm hongerig naar boven gedraaid. ‘De wind waait so errug, dat me oompje niet kan gaan varen.’
Naast haar blaast de magere man zijn adem uit en laat zijn trui en T-shirt als een gordijn over zijn buik zakken.
—
Klik door naar de rest van de teksten die door Curators van het Onzichtbare werden gecureerd.