Als niet-doen wordt gedaan, blijft niets ongedaan
Taoïsme in het werk van A.L. Snijders
Als ode aan uitvinder en grootmeester van het Zeer Korte Verhaal A.L. Snijders (1937-2021) presenteerde Wintertuin eind 2021 het posterverhaal De weg. Taoïstisch wandelen met A.L. Snijders. De weg was gedurende november 2021 te lezen op posterborden verspreid door de Nijmeegse binnenstad. We organiseerden De weg samen met Paul Abels en Martien Frijns van AFdH Uitgevers, die de samenstelling van deze wandeling cureerden en de fragmenten in boekvorm uitgaven. Dr. Michel Dijkstra schreef naar aanleiding van deze posterroute onderstaand essay. Lees ook het gedicht dat campusdichter van de Radboud Universiteit Sam Theunissen bij De weg schreef.
Als niet-doen wordt gedaan, blijft niets ongedaan | Michel Dijkstra
Taoïsme in het werk van A.L. Snijders
Sommige zkv’s of ‘zeer korte verhalen’, het door hemzelf gemunte genre waarmee de onlangs overleden schrijver A.L. Snijders grote bekendheid verwierf, hebben een mysterieus karakter. Bijvoorbeeld deze zinnen over een autoritje in Twente:
Ik rijd wel eens naar Enschede. Een paar kilometer loopt de weg (een stille, provinciale weg, tweebaans) langs het Twentekanaal. Er zijn daar geen huizen, de weg en het kanaal hebben het rijk alleen. Soms, als het kan, rijd ik zo langzaam als het grote zandschip naast me. We varen gelijk op door het land, ik weet wat de schipper denkt: de weg is bestendig daadloos, nochtans blijft niets ongedaan.
Vooral de laatste, hoogst paradoxale woorden kunnen bevreemdend overkomen. Hebben we hier te maken met een filosofische schipper? Een soort alter ego van de automobilist Snijders? Heeft hij het over een sensatie van je tegelijkertijd wel en niet voortbewegen, wellicht opgeroepen door het op gelijke snelheid rijden met het zandschip?
Deze vragen bestaan echter niet voor degene die kennis heeft van de taoïstische filosofie. Snijders’ paradox is namelijk een citaat uit de Daodejing, het canonieke Boek over de Weg en de Deugd, en wel de eerste regel van hoofdstuk 37. Ik citeer uit de Nederlandse vertaling van de eveneens onlangs overleden sinoloog Kristofer Schipper, waarbij ik de beginregel stilzwijgend aanvul:
De Tao bestaat erin nooit iets te doen, toch blijft niets ongedaan.
Was een vorst in staat om de Tao te bewaren,
dan zouden alle wezens spontaan beschaafd worden.
Waren ze beschaafd en wilden ze in actie komen?
Ik zou ze tot vrede brengen met de eenvoud van het
naamloze;
van het naamloze, onbewerkte hout.
Ja, ik zou zorgen dat ze zonder begeerte waren.
Want zonder begeerte, en door stilte,
zal de wereld spontaan tot rust komen.
Dat Snijders van de eerste regel van dit gedicht hield, bewijst de recente uitgave De weg. Taoïstisch wandelen met A.L. Snijders. Het citaat duikt namelijk op als een mantra in de door Paul Abels van AFdh Uitgevers gekozen fragmenten van zkv’s, die allemaal op een bepaalde manier te maken hebben met wandelen. Overigens bevat de titel van deze mini-bloemlezing een flinke dosis ironie, want Snijders geeft regelmatig aan dat hij niets op heeft met wandelen. Hij doet deze vorm van lichaamsbeweging alleen omdat het moet en spreekt liever over ‘lopen’.
Het fragment over het Twentse autoritje toont echter dat hij wel affiniteit met ‘de weg’ heeft, zowel met het concrete fenomeen onder zijn autowielen als met het taoïstische kernconcept. Als je het mij vraagt, versmelten beide ‘wegen’ onder zijn pen. Ik ga dit toelichten, maar niet zonder uitweiding over Snijders’ geliefde spreuk: ‘De weg is bestendig daadloos, nochtans blijft niets ongedaan’.
Het woord ‘dadenloosheid’ – of, in Schippers vertaling, ‘nooit iets doen’ – is een vertaling van de beroemde en beruchte taoïstische term wuwei, letterlijk ‘niet-doen’. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de klassieke Chinese wijsgeren ons oproepen om nooit meer uit bed te komen. De ultieme taoïst verwijlt in ledigheid. Maar schijn bedriegt. Het prefix ‘wu’ toegevoegd aan ‘wei’ of ‘doen’ betekent namelijk ‘ont’. Niet-doen is dan ook geen niets doen, maar je handelen ontdoen van alles wat de natuurlijke gang van zaken verstoort. Snijders was van deze exegese op de hoogte, want in enkele van zijn bespiegelingen op ‘De weg is bestendig daadloos…’ stelt hij: ‘De dingen gebeuren toch – vanzelf’ en ‘Ik ben het volledig eens met de taoïsten: wat er gebeurt, gebeurt er.’
Niet-doen is een bijzondere vorm van handelen, die lijnrecht tegenover doelgerichte actie staat. Wie het niet-doen doet, legt zijn wil niet op aan de situatie waarin hij zich bevindt, maar is in de eerste plaats dienend en faciliterend. In de moderne taal van management en onderwijs: je werkt niet top-down, maar bewaakt het proces. Niet voor niets wordt het niet-doen in hoofdstuk 37 uit de Daodejing aangeraden aan degene met een leidinggevende functie: ‘Was een vorst in staat om de Tao te bewaren, dan zouden alle wezens spontaan beschaafd worden’. Snijders is zich bewust van deze dimensie van het niet-doen, want hij schrijft: ‘Dat is de absolute tegenhanger van onze westerse opvatting dat je persoonlijke inzet altijd samenvalt met de resultaten die je behaalt.’ In die zin kun je wuwei ook omschrijven als doelloos handelen, een definitie die mooi aansluit bij de titel van een zkv-bundeling van Snijders, namelijk Doelloos kijken.
De vorst die zich wil toeleggen op het niet-doen, neemt volgens de taoïstische filosofen een voorbeeld aan Tao of de Weg. Tot nu toe heb ik om dit kernbegrip heen gedraaid, maar zo langzamerhand ontkom ik niet meer aan een omschrijving. Alhoewel? Kenmerk van de Weg is juist dat deze zich niet laat definiëren. De eerste zin van het eerste hoofdstuk van de Daodejing luidt namelijk: ‘De Tao waarover gesproken kan worden, is niet het permante Tao’. Als je dit gedicht verder leest, wordt het duidelijk waarom: Tao is de mysterieuze oorsprong van alle dingen. Alles wat je om je heen ziet, inclusief jezelf, komt voort uit deze bron. Het is onmogelijk om iets objectiefs over deze oorsprong te zeggen, want dan zou je jezelf buiten het universum moeten plaatsen.
In tegenstelling tot de christelijke God wordt Tao niet omschreven als een persoon, maar aangeduid als een ondoorgrondelijk diep geheim. Omdat Snijders aangeeft dat hij weinig affiniteit met het christelijke godsbegrip heeft, maar wel spirituele preoccupaties heeft, is het niet vreemd dat hij zich bij de klassieke Chinezen op zijn gemak voelt. Bovendien heeft Tao geen plan met de dingen die hij voortbrengt, maar legt hij zich constant toe op wuwei: ‘De Tao bestaat erin nooit iets te doen, toch blijft niets ongedaan.’ Of, zoals de door Snijders met voorliefde geciteerde Duyvendak-editie van de Tau Te Tsjing (1942) stelt: ‘De weg is bestendig daadloos, toch blijft niets ongedaan.’
Dit niet-doen van Tao kun je opvatten als spontaan handelen, zoals een bron die maar blijft overvloeien. Niet voor niets spelen watermetaforen een belangrijke rol in de Daodejing, zoals aan het begin van hoofdstuk 48:
De hoogste goedheid is als water.
Het goede van water bestaat hierin dat het de
tienduizend dingen begunstigt zonder te
wedijveren.
Het toeft op plaatsen die door iedereen worden
veracht.
Daarom is het dicht bij Tao.
(vertaling René Ransdorp)
De Weg zorgt als een voedende moeder voor alles wat is of ‘de tienduizend dingen’; hij geeft ze de mogelijkheid om tot bloei te komen. Deze werkzaamheid van Tao wordt Te of ‘deugd’ genoemd en heeft niets te maken met een opgelegde moraal. Integendeel: de Weg geeft je de mogelijkheid om tot bloei te komen, maar je moet zelf bepalen of je dit pad wilt gaan. Als de mens deze weg gaat, kan hij zich afstemmen op de kracht van het zachte. Met andere woorden: hij kan een voorbeeld nemen aan water, dat iedereen begunstigt zonder onderscheid des persoons en dat spontaan naar de laagste plaatsen stroomt, ‘die door iedereen worden veracht’. Deze kracht van het zachte is stiekem het sterkste wat er bestaat, want uiteindelijk splijt een waterdruppel de rots. Degene die deze levenshouding niet volgt, zwemt als het ware tegen de stroom in en moet er niet raar van opkijken dat hij het natuurlijk aantal jaren dat hem gegeven wordt niet kan uitleven. De taoïsten veroordelen zo iemand niet, maar roepen uit: ‘O hoe droevig!’
De Weg is in staat om zich permanent toe te leggen op niet-doen, waardoor paradoxaal genoeg niets ongedaan blijft. Dit houdt in dat Tao met de kracht van het zachte spontaan voor alles en iedereen zorgt. De ideale vorst uit het door Snijders aangehaalde hoofdstuk 37 verhoudt zich ook zo ten opzichte van zijn volk. Als hij merkt dat ‘de mensen in actie willen komen’ – dat wil zeggen: elkaar beconcurreren bij het behalen van verkrampte en vastomlijnde doelen – dan ‘brengt hij ze tot vrede met het naamloze, onbewerkte hout’. Deze op het eerste gezicht buitengewoon cryptische passage slaat op de oorspronkelijke, op de Weg afgestemde spontaniteit van de mens. De auteur van de Daodejing gebruikt hiervoor het beeld van het onbewerkte hout, dat nog helemaal puur is en bij wijze van spreken uit zichzelf tot een object wordt gevormd. Op dat niveau is de mens naamloos, net als Tao zelf. Het ontdekken van deze spontaniteit vereist echter wel een vorst die hiervoor de ruimte biedt. Zo kun je Het boek van de Weg en de Deugd lezen als een handboek voor de ideale heerser.
In Snijders receptie van het taoïsme lees je weinig terug van deze regeerkunst. Daarmee is hij een kind van onze tijd, want de meeste mensen die zich in de Daodejing of de Zhuangzi verdiepen willen de Chinese inzichten toepassen op hun eigen leven. Daarbij sluiten ze zich trouwens ook direct aan bij een belangrijke traditie binnen China zelf, waarbij al millennialang alledaagse wijsheid uit taoïstische filosofische geschriften wordt opgediept. Ik krijg de indruk dat het non-conformistische en open karakter van deze Chinese wijsbegeerte voor Snijders belangrijk is, want hij schrijft: ‘Hoewel ik geen enkel ‘isme’ aanhang, heb ik overigens wél wat met het taoïsme. Ik ben geen taoïst, maar lees en herlees wel graag de Tao Te Tsjing…’ Van alle ‘ismen’ verzet het taoïsme zich misschien nog het meest tegen inkadering. Om die reden wordt het soms met het anarchisme vergeleken.
Het zkv-fragment over de autorit naar Enschede toont de waarde van de taoïstische levenskunst voor Snijders. Om te beginnen verandert het Twentse landschap in de ideale uitgangspositie voor contemplatie: je ziet alleen de weg, het kanaal ernaast en een zandschip. Door even snel als de boot te rijden, bewerkstelligt Snijders een harmonie tussen beweging en stilstand. Kijk je recht vooruit, dan komt het landschap op je af, maar als je de blik zijwaarts richt is daar voortdurend het zandschip. Daar komt nog bij dat je als automobilist zelf ook stilzit, terwijl de auto beweegt. Veel te sturen hoeft Snijders (of de door hem opgevoerde ik-figuur) trouwens niet, waardoor het autorijden een wuwei-kwaliteit verkrijgt: de auto rijdt uit zichzelf. In de schipper ziet de ik-figuur bovendien iemand die zich net zo onthecht door het lege landschap beweegt als hijzelf. Ze zijn tegelijkertijd solitair en verbonden. Daarbij denken ze ook hetzelfde: ‘De weg is bestendig daadloos, toch blijft niets ongedaan.’
De originaliteit van Snijders Daodejing-citaat ligt besloten in de kleine letter ‘w’ van weg. Binnen de context van het zkv-fragment beschrijven deze woorden in de eerste plaats de gezamenlijke activiteit van schipper en automobilist: ze zijn beide onderweg maar doen praktisch niets, alleen hun boot of auto rechtdoor laten gaan. Hierdoor wordt de beweging perfect uitgevoerd: niets blijft ongedaan. Verder slaat ‘weg’ vanzelfsprekend op het taoïstische kernconcept, het mysterie dat alles mogelijk maakt, inclusief een vaar- of autoritje in Twente. Maar door de kleine letter ‘w’ verwijst het woord ‘weg’ ook naar de concrete rijbaan of het kanaal. Die wegen doen immers ook niets, maar zorgen er tegelijkertijd voor dat al het verkeer zich kan verplaatsen. Zoals wijlen mijn ‘oude meester’ René Ransdorp zei: ‘Tao is als een verbindingsweg. Die heft de verschillen tussen plaatsen niet op, maar brengt ze met elkaar in contact.’
Hoe dit ook zij, automobilist en schipper ‘varen samen op’ door het landschap – een mooie woordkeus waardoor autorijden ook zoiets wordt als het glijden over de golven en waarin, wie weet, ook nog het Duitse ‘fahren’ meeklinkt, we zitten toch dichtbij de grens. In deze gezamenlijke activiteit, zo lijkt het, heb je niets nodig. Schipper en automobilist zijn stil en zonder begeerte. De hele wereld komt spontaan tot rust.
‘Ik ben geen taoïst,’ zegt Snijders.
Ik vind die uitspraak erg taoïstisch.
—
De citaten van Snijders zijn afkomstig uit: Paul Abels (samenstelling), De weg: taoïstisch wandelen met A.L. Snijders, AfdH (2021).
‘De weg’ met A.L. Snijders
Ik wandel niet, ik ben geen wandelaar, ik loop.
Na het succes van Jaap Robbens Biografie van een Vlieg volgde in november 2021 De weg. Taoïstisch wandelen met A.L. Snijders. We brachten een ode aan A.L. Snijders (1937- 2021), uitvinder en grootmeester van het Zeer Korte Verhaal. In twintig vriendelijke mijmeringen over het alledaagse, het brave woord wandelen, een weg kiezen en het taoïsme. Want wat er gebeurt, gebeurt er. Ook onderweg.
We organiseerden De weg samen met Paul Abels en Martien Frijns van AFdH Uitgevers, die de samenstelling van deze wandeling cureerden en de fragmenten in boekvorm uitgaven. Voor de wandeling heeft AFdH Uitgevers alle twaalf bundels van Snijders doorzocht en een selectie gemaakt rondom het festivalthema ‘fictie als gids’.
—
Op tweede paasdag 18 april sluit het Wintertuinfestival in Nijmegen de Boekenweek af in poptempel Doornroosje. Het festival met het thema fictie als gids start op 18 april om 15 uur en is rond middernacht afgelopen. Kijk voor het programma en tickets op wintertuinfestival.nl.
Op 6 april openen we op Notulen van het Onzichtbare het nieuwe seizoen met een speciale reeks festivalnotulen. Duik in het overzicht van de verdiepende publicaties die in de festivalmaand november verschenen en de gloednieuwe festivalnotulen van onder meer Laurens van de Linde, Jordi Lammers, Jelko Arts, Sinan Çankaya, Merlijn Huntjens en Ellis Tolsma.