Ver-talen
Terugblik op het Vergezichtenfestival
Op 11 juni vond in azc Grave het Vergezichtenfestival plaats. Tijdens dit bijzondere festival presenteerden azc-bewoners en professionele schrijvers hun verhalen en gedichten aan bewoners en publiek van buiten. Vandaag, op Wereldvluchtelingendag, blikken we op Notulen van het Onzichtbare terug op het festival. Voor meer informatie en foto’s kun je op de site van het Vergezichtenfestival terecht. In deze post vind je de verhalen van Latif K. en Abdul Qadir Allawi, zoals ze op de 11e op het festival zijn voorgedragen. Lees ook de andere posts over het Vergezichtenfestival.
Latif K. door Sait Gulsen
Mijn zoon komt aanrennen voor mijn vrouw. Hij praat opgewonden. Hij is vast vergeten dat ik hem niet kan horen, ik zit weer achter het geluiddichte glas. Zijn hand reikt naar de hoorn.
‘Papa, hoe gaat het, ik mis je zo, wanneer kom je?’
‘Ik heb jou ook gemist, zoon. Het is nu erg druk, maar ik kom zo snel als ik kan.’
Hij heeft het al zo vaak gehoord, maar hij vraagt het nog een keer: ‘Wat doe je hier echt, pa?’
‘We werken aan een speciaal project hier zoon, tegen niemand vertellen, oké? De baas laat ons niet weggaan tot het project voorbij is.’
‘Laat me die baas zien, ik zal kwaad op hem zijn, pa.’
Ik lach, ik slik.
Een half uur gaat zo snel voorbij, mijn zoon wil de hoorn niet loslaten. Ik heb aantekeningen gemaakt, er zijn dingen die ik tegen mijn vrouw wil zeggen. Ik maak af wat ik wil zeggen in de laatste minuten voor de bewakers de lichten uitdoen. Onze handen ontmoeten elkaar bij het raam, we nemen afscheid. Het doet me denken aan het moment dat de lichten van de bioscoop uitgaan. Het publiek verlaat rustig het theater in het halfdonker. Ik kan niet weg. Ik ben vervuld van verdriet.
Gelukkig hebben we elke twee maanden een open bezoek. Je komt er echter pas op het laatste moment achter of je bezoek krijgt. Grote stress, grote opwinding. Ontmoetingen en gesprekken die in het normale leven gewoon en soms zelfs saai zijn, worden in de gevangenis het kostbaarste stukje tijd. Iets waar je altijd naar uitkijkt. Ik scheer me, draag mijn beste kleren. Rond een grote tafel zitten ongeveer twintig families in de hal te wachten op de gevangenen. De deur gaat open, er is chaos. Iedereen is druk op zoek naar zijn familie.
Een van de stemmen die ‘pap’ roept is van mijn zoon. Ik weet dat hij het is, maar het kost tijd om hem te vinden. Het is onbeschrijfelijk hoeveel spanning er in die paar seconden zit. Telkens als ik me in deze situatie bevind, moet ik denken aan de schapen die uit de wei terugkeren. De schapen die blaten naar hun lammeren en de lammeren die blij naar hun moeders rennen als de schuurdeur opengaat. Mijn zoon geeft mij een dikke knuffel. Mijn vrouw en ik knuffelen ook. Toch voel ik duidelijk dat er iets mis is.
Na een paar weken komt de scheidingsaanvraag per post. Ik ben er kapot van. Mijn gevangenisvrienden, die van mijn situatie afweten, proberen me te troosten. Dit is misschien wel de best opgeleide gevangenis ter wereld. Hier zitten vrijwel alleen maar politieke gevangenen. Het is niet goed om in de gevangenis te zijn, maar als ik erover nadenk: ik had echt een misdaad kunnen begaan – ik had een dief of een moordenaar kunnen zijn. Ik heb geluk dat ik hier tussen de politieke gevangen ben, hier zijn als onschuldige is niet het ergste in de wereld. Ik heb volledig vertrouwen in goddelijke gerechtigheid en mijn geweten is zuiver. Daar vind ik troost in.
Na vijftien maanden word ik voorwaardelijk vrijgelaten. Mijn ogen zoeken naar mijn zoon bij de gevangenispoort. Mijn neef is de enige die is gekomen om mij te verwelkomen, een bittere vreugde. Mijn vrouw is al terug naar het huis van haar vader. Voor onze zoon gaan we met zijn drieën, misschien wel voor de laatste keer, naar ons oude huis. Daar speel ik een tijdje toneel met mijn ex-vrouw, maar we zijn geen van beiden goede acteurs, het duurt niet lang.
Het theater van de staatsgreep van het regime speelt echter al jaren voor volle zalen. De heksenjacht gaat door op volle snelheid. Elke dag zijn er honderden nieuwe slachtoffers. Het nieuws is slecht, mijn slaap is onrustig. Als ik ’s nachts vreemde geluiden hoor of buiten lichten zie, ben ik bang dat de politie is gearriveerd.
Het einde van mijn professionele carrière, bestempeld worden als terrorist, familieleden en vrienden die me mijden – ik raak aan alles gewend. Maar ik kan niet wennen aan de ineenstorting van mijn familie en de gedwongen afzondering van mijn zoon. Apart van mijn zoon leven en hem slechts één dag per week kunnen zien, kan ik niet verdragen.
Er groeit een gedachte, een gedachte die tijdens de lange nachten in de gevangenis in mijn hoofd is opgekomen: de mogelijkheid om een nieuw leven op te bouwen, ver weg van dit mooie, maar mensonterende land. De mogelijkheid om nuttig te zijn voor mezelf en anderen, om onbevreesd en vrij te leven. Ik zeg ’s avonds voor ik naar bed ga dat ik weg zal gaan. Als ik er bij daglicht aan denk, geef ik het weer op. Dit komen en gaan van gedachten vermoeit mijn hersenen.
Ik hoor van verschillende kanten dat ik het risico loop om weer in de gevangenis te belanden. Ik wil mijn zoon niet meer zien op de manier zoals het toen moest in de gevangenis. Ik wil niet weer die duisternis in. Uiteindelijk neem ik de moeilijke beslissing. De vrijheid weegt zwaarder. Misschien kan ik mijn ex wel overtuigen om weer samen te komen. Wie weet?
Ik ben in het park met mijn zoon. Dit kan de laatste keer zijn. Ik ben op een onzekere weg. Natuurlijk zeg ik niet dat ik het land verlaat. Kan een achtjarig kind zoiets aan? Ik huil vanbinnen terwijl hij verstoppertje speelt. Ik zeg zo normaal mogelijk mijn zoon gedag.
Na een moeilijke, maar succesvolle ontsnapping, kom ik aan in Griekenland. Ik heb geen idee wat ik moet doen, waar ik heen moet. Maar ik ben vrij. Ik haal diep adem.
Ik moet mijn zoon bellen en vertellen wat er gebeurd is. Ik zou een nieuw werkverhaal kunnen vertellen, dat de baas me naar het buitenland stuurde, maar hij is te oud om het nog te geloven. Ik vertel hem in begrijpelijke taal waar ik ben, waarom ik het land heb verlaten en wat we in de toekomst samen kunnen doen. Hij probeert te begrijpen waar ik ben aan de hand van de wereldkaart die in zijn kamer hangt. Hij wordt stil, ik denk dat hij het niet leuk vindt. Maar als ik hem zeg dat hij bij mij kan komen met zijn moeder, wordt hij een beetje blij en enthousiast.
Nu ik vierduizend kilometer van mijn zoon verwijderd ben, heb ik niet langer om de twee maanden open bezoek. Ik heb geen geluiddichte ramen, geen telefoons, geen gesloten bezoek meer. Gelukkig heb ik wel elke dag videogesprekken en de cadeaus die ik stuur bereiken mijn zoon elke keer. Ik weet niet wanneer ik hem weer zal zien. Tot die tijd werk ik dag en nacht, omdat Nederlands leren een enorme klus is.
Abdul Qadir Allawi door Simo Shaif
Er is nu zeven jaar afstand tussen mij en mijn dorp en mijn familie. Ik haat het: wachten op het onbekende. Ik ben moe. Ik wil zo graag terug, ik mis mijn vaderland, ik mis de bomen op de boerderij van mijn vader.
Na veel aarzeling en angst besloot ik destijds terug te keren, nadat ik een presidentieel pardon kreeg waardoor ik niet kon worden opgeroepen voor het leger. Ik reisde via Beiroet naar Syrië. Beiroet is mijn tweede land, ik houd van haar straten en stranden. Ik heb nooit afscheid genomen van Beiroet omdat ik niet van afscheid nemen houd.
Bij de Syrische grens hield een officier ons aan en vroeg naar onze identiteit, alsof we vreemden waren. Hij beval me uit de auto te stappen en zei dat ik het vaderland moest gaan beschermen. In een andere kamer dwong hij alle arrestanten hun kleren uit te trekken. Het weinige dat we hadden werd meegenomen. We mochten geen contact opnemen met onze families, we werden niet ondervraagd, er was geen onderzoeker of advocaat – er was alleen een huursoldaat die vloekte en sloeg.
Dit was de eerste keer dat ik de lucht niet meer blauw zag, maar grijs. Mijn voeten konden me niet meer dragen, handboeien werden om onze handen geslagen en het onbekende wachtte weer op ons. Altijd maar dat wachten, steeds dat onbekende.
Onze grootste wens op dat moment was om de reden van onze arrestatie te kennen. Niemand wist waarom we hier waren, alles gebeurde anoniem. Zelfs de huursoldaten leken het niet te weten.
We werden overgebracht naar de Tartous-gevangenis, het was koud en de geur van de dood vulde de plaats. We vroegen ons af naar wie zijn dood het er rook, uit een zekere jaloezie. Het verlangen naar de dood in detentie is een droom die maar moeilijk te verwezenlijken is.
We werden begroet met afranselingen, beledigingen en moesten ons weer uitkleden. We hadden al twee dagen niet gegeten. Het was alsof het pak slaag ons eten was. Ik kan de hoeken van die gevangenis nog altijd niet uit mijn hoofd wissen.
Sommige gedetineerden martelden andere gedetineerden in afwezigheid van de cipiers. Het Syrische regime kon de mensen zelfs in de gevangenissen verdelen.
Ze vonden steeds nieuwe manieren uit om gedetineerden te martelen, en deze manieren werden brutaler naarmate het aantal gedetineerden toenam. Onvoorstelbare martelmethoden die een mens zich niet eens zou kunnen voorstellen, waren voor ons dagelijkse werkelijkheid. Sommige dagen sliepen we zoals een trein gekoppeld is: ‘Iedereen slaapt in elkaars armen.’
Waar ik het meest bang voor was, was het onbekende lot in die vergeten wereld. Een wereld waar geen stem luider is dan de stem van de cipier en de kreten van gevangenen. Een wereld waarin het mijn droom was om niet langer wakker te worden door het gegil van iemand die wordt gemarteld, maar om wakker te worden met het geluid van vogels en de liedjes van Fairuz.
Het geschreeuw van de arrestanten leek therapeutische muziek voor agenten die verslaafd waren geraakt aan het geschreeuw. Het luide huilen van kinderen, vrouwen, en oude mensen.
Ik vergat alles, ik vergat het missen van mijn dorp en mijn familie, alsof ik geen verleden had, ik wachtte gewoon op een onbekende toekomst. Alleen al de gedachte dat ik nooit meer uit de gevangenis zou komen, was beangstigend voor mij. In de gevangenis blijven is verstoken van heldhaftigheid, en zelfs de dood is een vernederende, waardeloze. Elke periode werden we van de ene gevangenis naar de andere overgebracht, alsof ze ons alle kleuren van de dood wilden laten proeven.
Mijn familie wist niets over mij, ik verloor het contact met hen sinds ik werd gearresteerd aan de grens. Mijn verlangen naar hen sloeg tegen de gevangenismuren. De wind durfde mijn wensen niet naar hen over te brengen – het is net als met vrijheid: alle vrijheid staat daar onder arrest.
Het is een angstaanjagend gevoel dat een groot land een kleine gevangenis wordt waarin je niet eens kunt slapen. Het verschrikkelijkste in de gevangenis is dat je het gezicht van een van je dierbaren niet kunt zien.
Het was niet toegestaan met elkaar te spreken in de gevangenis. Ik wilde schreeuwen in het aangezicht van dat onrecht: verdomme, het is genoeg om met onze lichamen te rotzooien. Ik wilde schreeuwen, maar dan zonder de martelingen die daaraan vooraf gingen.
Elke dag werd een willekeurige groep gedetineerden gekozen om te worden afgeranseld. In veel gevallen offerden we ons vrijwillig op om willekeurige selectie te voorkomen, zodat dat de zieken en zwakkeren niet hoefden te sterven.
In momenten van stilte in de ochtend lijkt het omarmen van de zonnestralen een onwerkelijke droom.
—
Ver van je vaderland en vol herinneringen aan het verleden of vol uitzichten naar de toekomst. Sluit je ogen en verplaats jezelf naar je favoriete plek. Hoe ziet die eruit? Deze vraag stelden we aan bewoners van het azc. Deze mensen, die het Nederlands (nog) niet spreken, vertelden in hun moedertaal over hun leven, over hun bezigheden en over wat zij belangrijk vinden. Schrijvers luisterden en schreven de verhalen op. Daarna vertaalden deze schrijvers de teksten naar het Nederlands. Het verhaal van Latif K. werd opgetekend door Sait Gulsen. Simo Shaif tekende het verhaal op van Abdul Qadir Allawi.