ik ben blij dat je bij me bent, hier aan het einde van alle dingen
In Slotstukken onderzoeken twee schrijvers de onvermijdelijkheid van het einde
Slotstukken is een verzameling van eindes: het einde van een dag en van een seizoen, het einde van de zomertijd en van het bestaan, het einde van een aanraking en van het universum. Alles wat eng is, lokt; dichter en theatermaker Yentl van Stokkum en schrijver en muzikant Laurens van de Linde verkennen deze randen in vier teksten, om ze zo te omarmen of te bezweren. (Illustratie door Yentl van Stokkum.)
ik ben blij dat je bij me bent, hier aan het einde van alle dingen
10. Ik plant een perzikboom op mijn balkon. Ik verzorg haar in het geheim, water haar met een stiekeme gieter. Kan niet wachten op de vruchten, op de bloesem, op de herinneringen. Ik zet haar voorzichtig tegen de buitenmuur aan als het vriest, probeer haar warm te houden.
9. Ik wil dat dit me boven het hoofd groeit, wil dat haar takken mijn huis doorboren en mijn hoofd doorboren en de doelen die ik voor mezelf heb gesteld op een tedere, liefdevolle manier doorboren. Takken die me in mijn zij porren als om te zeggen: je mag ook waarde halen uit hoe het zonlicht op een perzik valt, hoe het rood en het geel botsen en mengen. Takken die vastpinnen wat ik anders kwijt zou raken.
8. Ik zing een lied voor jou en vooral voor de perzikboom. Ik heb mijn gitaar in open e gestemd omdat melancholie nu eenmaal een zekere frequentie heeft. Je bent in al mijn muziek geslopen, ik weet niet meer precies wanneer. Het gebeurde in de nacht, in de flits van de vuursteen van een wegwerpaansteker, in de hijs aan een sigaret, dat je in de snaren trok, in de toetsen.
7. Ik heb gezocht naar manieren om je uit te drijven, maar het lukt me niet. Ik weet hier weinig van en kan het aan niemand vragen. Ik ben bang geworden voor wat ik maak, de kwetsbaarheid die niet meer terug kan worden genomen. Misschien zoek ik verkeerd. Om eerlijk te zijn heb ik mijn best er niet voor gedaan. Alle liedjes eindigen op dezelfde manier: een langgerekte, lage ruis waarin je alles kwijt kunt raken.
6. De perzikboom bloesemt en sneeuwt en de wind ruist harder dan eerst en jij maakt er met pen een tekening van. Dit was in de tijd dat je de zachte lijnen van potloden schuwde. In de tekening blijven alle bloemen vallen, raakt niets de grond.
5. Ik plant een perzikboom om mezelf te bewaren. Ik bevestig in haar keer op keer mijn bestaan, veranker me in haar krakende wortels. De stam begint me langzaam maar zeker te omsluiten. Ik wil overwoekerd worden. Ik kijk naar de zwart-witfoto’s aan de muur en besef dat ik nergens op sta. En dat ik overal op sta. Ik kijk naar jou en jij kijkt weg. Dit is ook een foto, realiseer ik me. Dit is al voorbijgegaan.
4. Ik plantte de kersen- nee, de perzikboom om weer in kleur te zien. Het zonlicht valt op een perzik en de perzik is overweldigend grijs, valt weg tegen de wereld. Ik neem een hap en de perzik smaakt grijs. Ik weet dat het niet verstandig is, maar ik pak een mes. Ik steek het vastberaden in de huid, stuit op iets hards, snij in de lengte verder. Ik moet het weten. Als ik de vrucht openvouw, zwelt het geruis opnieuw aan. De pit is het donkerste zwart dat ik ooit zag.
3. Je vertelde me eens dat perzikbomen gemiddeld maar zo’n tien jaar oud worden. Het is drie uur, de maan is overvol en opeens schiet het me te binnen. Hoe kon ik dat vergeten? Vanuit de keuken klinkt het gekraak van de radio en ik weet dat jij het bent die aan de knoppen draait. Herinnering heeft een zekere frequentie en ik kan er niet op afstemmen. De ruis wiegt me in een ongemakkelijke slaap.
2. In het midden van mijn huis staat een archiefkast. De ruis is nu oorverdovend. Ik trek de lades een voor een open en graai door de snippers. Alles is vernietigd. Ik vermoed dat ik dit heb gedaan maar weet het niet zeker. Eigenlijk weet ik nog maar één ding echt zeker. Om terug te komen op je vraag: niets hiervan blijft bewaard. Ik beloof het je.
1. Ik plant een perzikboom op mijn balkon. De laatste keer dat het zo stil was, kan ik me niet meer herinneren.