Het Paleis van Mensenzaken
Zoals in Hollywood een blacklist-survey wordt gehouden van most-liked motion picture screenplays not yet produced, zo zetten wij deze vraag ook uit onder schrijvers: welk idee – waarvan de schrijver zelf weet dat het fantastisch is – ligt desondanks nog in de la stof te verzamelen? En waarom? De reflectie die uit deze opdracht voortkomt, kan gaan over onkunde en onzekerheid, maar ook over ambitie en fascinatie, wilde dromen. Over wat er van je wordt verwacht ten opzichte van wat je zelf wil. Lees nu over Babs Gons’ droom voor een Paleis van Mensenzaken. En klik ook zeker even door naar de rest van onze Literaire Blacklist.
Het Paleis van Mensenzaken
‘De keuze is simpel, mee op fietsvakantie of mee op fietsvakantie met die chagrijnige kop van je, zegt mijn stiefvader. Ik kies voor het laatste en blijf tot de laatste minuut voor vertrek met gesloten deur op mijn kamer, hopende op lekke onplakbare banden, regen, hagel, een invasie van olifanten, een algeheel fietsverbod. Niets van dit alles. De zon straalt en ik trap steeds langzamer. Totdat ze stipjes worden. Totdat de hand van mijn stiefvader me weer bij de rest duwt. En dit gaat zo door tot Castricum. En de volgende dag tot Den Helder. En de dag daarop tot Joure. En ik zweer bij mezelf, als ik ooit kinderen krijg, hoeven ze nooit op fietsvakantie. Maar ik wil helemaal geen kinderen. Ik wil naar huis of anders met de auto naar Frankrijk met de overburen.’
Dit zijn de eerste zinnen van het coming-to-age boek dat al jaren in een digitale la stof ligt te vangen. Ik ben dol op het genre, je kan me wakker maken voor een goede ontluikende roman. En ergens denk ik dat ik een verhaal heb. Een hippiejeugd met ontbrekende biologische vader, die 30 jaar later komt opduiken, een stiefvader, een broer die ik per ongeluk ontmoet in een bar, ouders die na omwegen en decennia weer bij elkaar komen, een zus die opduikt, nog een zus aan de andere kant van de oceaan. Een familie die zich uitstrekt over werelddelen. DNA dat uitwijst dat voorouders hun navelstrengen begroeven onder enorme baobabbomen op weer een ander continent. Een opa die ik voor het eerst ontmoet terwijl hij net de grond in gaat. Een pubertijd tussen bollenvelden waar ik donker afstak tegen een witte achtergrond, om in de ongeveer-woorden van Zora Neale Hurston te spreken, die al op vroege leeftijd een van mijn literaire helden werd.
In de la liggen een paar hoofdstukken. Een ervan gaat over hoe ik altijd met tegenzin werd meegesleept naar demonstraties. Ik wilde het liefst boeken lezen op mijn kamer maar moest met honderden mensen een trein in, op weg naar het Malieveld om daar met mijn moeder, broertjes, vrienden van mijn moeder en hun kroost ‘stop de neutronenbom’ te roepen. Er was een vriendin van mijn moeder en die had van die grote bungelende borsten in een strak T-shirt met daarop een of andere leus die ze constant herhaalde en dan naar die borsten wees. Ik ging, als dertienjarige, door de grond. Ik probeerde soms verdwaald te raken van de groep, zodat ik kon ontsnappen en de trein terug kon nemen om dan weer op bed met een boek te kruipen, maar er was altijd weer iemand die me terugriep.
Er liggen nog heel wat hoofdstukken maar het boek schrijft zich niet, de weerzin die ik voel als ik dit boek in wording weer oppak is bijna fysiek. Het is denk ik te waar, het is zo waar dat ik het zelf niet meer wil lezen. Ik zou dit zo graag over iemand anders willen schrijven. Of liever nog verzinnen. ‘Writing fiction is remembering what never happend,’ een quote die ik ooit hoorde van schrijver Siri Hustvedt. Ik raad zelf mensen tijdens schrijfworkshops aan, als ze te veilig of ietwat saai schrijven, er een paard doorheen te laten rennen. Of een blinde buurman aan te laten bellen, of een oude geliefde in beeld te brengen. Maar ik krijg het hier niet voor elkaar, die waarheid zit me, nu dan, in de weg.
Sommige dingen wil je ook achter je laten en ondertussen ben ik een andere weg ingeslagen met mijn letteren. Ik heb soms, ik lach een beetje om mezelf terwijl ik dit opschrijf, hele idealistische ideeën over wat ik op papier zet. Ergens wil ik, wens ik, heb ik een diep verlangen, dat wat ik schrijf, echt iets moet doen, echt iets moet veranderen. Of in ieder geval trachten te veranderen. Misschien niet zozeer in de atmosfeer, in de wereld, het universum maar toch op zijn minst wel iets in een klein leven, gedachten gewijd aan het leven, aan een dag, die net iets anders verloopt.
Een boek dat ervoor zorgt dat de wereld iets vriendelijker wordt. Ik zou de woorden zo willen gebruiken dat ze zich van hun mildste, hun zachtste kant laten zien.
Ik deed al een poging, voor een luisterboek schreef ik een verhaal over een Paleis van Mensenzaken. Het verhaal heet Het Oneerlijkheidsloket en gaat om een soort van ministeries waar je met allerlei hele menselijke dingen, waar we allemaal mee te maken hebben, terechtkan. Dingen van het hart, van het gevoel. Want waar moet je in deze maatschappij met een gebroken hart naartoe? Hoe ga je om met teleurstellingen, of verbroken beloftes? Waar kan je aankloppen met je eenzaamheid, met je verlatingsangst. Kortom, met de enorme complexiteit van mens zijn.
In het verhaal, dat een heel boek zou moeten worden, zit dat Paleis van Mensenzaken vol met loketten en ruimtes zoals het Wat Als-loket, Het Onbeschoftheidsloket, Gezichtsverliesloket, Misgelopen-liefdesloket, Onschuldigloket, Verloren-vertrouwenloket, Verloren-Herinneringen- en het Vergevingsloket, met een Uithuilruimte, Troostbuffet, Verbindingskamer, Acceptatiekabinet, Rouwruimte en de Inlevingsruimte.
Ik vind het nog steeds een goed idee. Als een kind van de jaren 1970 en ondanks dat de kille jaren 1980 en 1990 er van alles aan hebben gedaan om het eruit te halen, blijven er altijd van die hippie-idealen in me leven, er blijft door mijn aderen een diep verlangen stromen naar een zachtere kumbaya-samenleving.
Het boek is er nog niet maar ik neem er toch al een voorschot op, want ik denk dat het boek een revolutie zal ontketenen. Er moeten ministeries bijkomen, de mens in al haar complexiteit moet gezien worden en verzorgd, de ziel net zo belangrijk als het lichaam, als de geest. Deze om economie draaiende maatschappij moet plaatsmaken voor een samenleving waar liefde een groter goed wordt, zodat we weer veel meer mensenmensen worden. Alleen vrees ik, dat als we hier het kapitalisme op handen blijven dragen, het nog ongeschreven boek gedoemd is op een zelfhulpplank in de boekenwinkel te komen staan. En dat bevordert het schrijfproces niet.
Maar ik hou er nog even aan vast. Het Paleis van Mensenzaken. Met ook een loketje voor opstandige tieners met chagrijnige koppen omdat ze niet mee willen naar demonstraties en op fietsvakanties maar die gewoon met rust gelaten willen worden.