De collectie van Fien
Fragment uit een van de zes genomineerde eindwerken voor de Afstudeerprijs
Tijdens Nieuwe Types op vrijdag 10 november werd Stef Hulskamp bekendgemaakt als winnaar van de Afstudeerprijs 2023, klik door naar een fragment uit zijn eindwerk Big Time in the Sun. Lees ook fragmenten uit de eindwerken van de overige genomineerden: Lauren Kleinbussink (zie hieronder), Daniël Olivier, Willemijn Bussink, Ettie Edens en Vera Corben.
De collectie van Fien is een literair social sciencefictionverhaal over vriendschap, lama- of alpacaknuffels, ziekenhuizen en bananenijs. Het bestaat uit twee onderdelen, een prozaverhaal en een videogame, en speelt met perspectieven, waardoor er een complex verhaal ontstaat dat beide afzonderlijke elementen ontstijgt.
De collectie van Fien | Lauren Kleinbussink
Zevenentwintig jaar is best veel tijd om spullen te verzamelen
Een robot liep over het algemeen niet tegen dezelfde problemen aan als een mens. Een mens had waarschijnlijk lang moeten zoeken naar de smalle voordeur van het pand in het oude stadscentrum waarachter Isaacs patiënt zich bevond. Isaac had daarentegen elke vierkante centimeter van zijn toegewezen regio in zijn systeem geprent, inclusief een kaart met daarop zijn huidige actieve patiënten (voor zover hij zijn patiënten actief kon noemen). Voor een mens zou het tevens onverstandig zijn om zonder regenkleding in de kille winterregen buiten te lopen, tenminste, zolang ze geen risico wilden lopen om ziek te worden. Isaac hoefde na binnenkomst slechts zijn speakers aan te zetten, en zo het water uit zijn systeem te schudden.
De hal van de op-een-na-hoogste verdieping was klein. Er stond een varen tegen de doodlopende muur, met een raam erboven dat uitkeek op de straat. Er was maar één deur, aan de rechterkant. Binnen klonk een boel herrie. Ondanks dat hij een sleutel had, koos Isaac, uit beleefdheid, voor de deurbel.
‘Fien – wat is er aan de hand?’ vroeg hij toen er open werd gedaan.
Patiënt D818 was, in Isaacs ervaring, anders dan zijn andere patiënten. Voor zover hij dat zeker kon weten, tenminste. Alle medische dossiers in zijn systeem waren verstopt achter een firewall. Hij kon er zelf niet bij, tenzij de patiëntspecifieke preset geactiveerd was of hij de bijbehorende patiënt in zijn directe omgeving als aanwezig registreerde.
Toch waren er dingen die de meeste van zijn patiënten gemeen hadden, en Isaacs programmering was daar ook op afgestemd. Zo had hij veel meer kennis van cartoons van zeventig jaar geleden dan van die van twintig jaar geleden. Voor patiënt D818, beter bekend als Fien, moest Isaac een complexer deductieprogramma inzetten. Isaac werd echter nog voordat hij de software kon opstarten, ruw het appartement ingetrokken. Fien, die onder haar arm een rammelende kartonnen doos geklemd had, keek hem indringend aan.
‘Isaac! Alles moet weg!’
Een van de dingen die Fien onderscheidde van Isaacs andere patiënten was haar woning. Meestal wanneer Isaac iemands woning betrad was alles brandschoon, stond alles netjes op een eigen plek en verontschuldigde de bewoner zich alsnog voor de rommel. In sommige gevallen was de vloer juist bezaaid met spullen en, in serieuze gevallen, uitwerpselen. Fien zat hier tussenin, met een woning die chaotisch was, maar waar alles duidelijk een eigen plek had.
Hij had het appartement nog nooit zo overhoop zien liggen als nu. Zijn programmering landde op de meest recente zin die Fien had uitgesproken. ‘Alles moet weg?’
Fien beschreef haar wens als ‘kamperen in mijn eigen huis’. Isaacs systeem probeerde ondertussen haar definitie van ‘alles’ vast te stellen op basis van haar gedrag. Hij vroeg zich af hoe Fien keuzes maakte. Er waren basisbehoeften waar nog aan voldaan moest worden. Dat erkende ze ook, maar ze hield zich er niet altijd aan. Als iets noodzakelijks een bonte opdruk had, dan wilde ze het wegdoen. Dingen met effen kleuren die misschien niet strikt noodzakelijk waren, hadden daarentegen de kans dat ze achter mochten blijven.
Er moest veel werk worden verzet. De kamer stond vol met stapels boeken, kleine objecten die op rommelmarkten gekocht of op straat gevonden waren, tafels met stapels werkplannen en papier, tablets, schermen en soms een verdwaalde koffiemok. Van alles mocht maar een fractie overblijven.
De regel die hij had afgeleid uit haar gedrag de afgelopen uren leek de lading ook niet volledig te dekken. Zo bewaarde ze een felgekleurd beeldje van een Afrikaanse olifant, maar werd de witte Stratocaster waar Isaac haar een paar keer op had zien spelen zonder pardon buiten de deur gezet. Toen hij ernaar vroeg, kon ze geen helder antwoord geven. Als het haar ging om waarde, waarom deed ze dit dan?
Toen zijn werkgeheugen te vol zat, sloot zijn systeem deze gedachtegang af. Isaac keek naar het object dat hij op dat moment in zijn handen had. Het was een beige lama. Een knuffellama. Of was het een alpaca? De stilering en het gebrek aan details maakten classificatie moeilijk. De kleur en de functie van het object zorgden ervoor dat Isaac moeilijk kon bepalen op welke stapel het moest belanden. Isaac hield de alpaca met twee uitgestrekte armen voor zich uit. Of was het toch een lama?
‘Dat is Patrick,’ zei Fien.
Isaac zocht in zijn database. ‘[voornaam] – Patrick is een jongensvoornaam die afstamt van het Latijnse patricus, wat patriciër, iemand van adel, betekent.’ Een adellijke lama, dus. Adellijke alpaca.
‘Wie is Patrick?’ vroeg hij.
Fien haalde haar schouders op. ‘Ik heb hem ooit gekregen. Diegene heeft hem Patrick genoemd.’ Het beest was grondig geknuffeld, maar niet tot in de onherkenbaarheid.
‘Je mag hem wel hebben, als je wil. Dan gaat hij tenminste naar een volgende persoon.’
Isaac draaide Patrick om, en keek hem aan in zijn plastic kraalogen. De kop stond een beetje scheef en het wit op de snuit was op sommige plekken verkleurd. Hij klemde Patrick onder zijn arm, zoals hij mensen vaker had zien doen, erop lettend dat er geen pluisjes vast kwamen te zitten in zijn gewrichten.
‘Zo.’
Fien wreef haar handen over haar oude spijkerbroek. Ze hadden haar appartement bijna helemaal leeggeruimd. Isaac wist nog steeds niet waarom het zoveel haast had gehad, maar hij was opgelucht dat Fien niet meer onder druk stond. Nu stond hij naast haar op de stoep, nog steeds met een Patrick onder zijn arm geklemd. Het was gestopt met regenen.
Fien draaide zich om met een glimlach, licht gespannen, maar ook alsof er een grote last van haar schouders was gevallen.
‘Het grofvuil komt overmorgen langs, dan is het eindelijk weg.’
De zon was aan het ondergaan.
‘Fien, moet je niet naar binnen?’
‘Zo meteen. Nog niet. Ik ga hier nog even op de stoep zitten. Tenzij jij nog iets wil doen?’
Isaac hoefde niets. Hij hoefde nooit iets, tot de grote frustratie van Fien. Toch had hij Patrick. Een alpaca-lama. Lamalpaca. Van Fien.
Isaac klemde hem steviger onder zijn arm, zodat hij hem niet kwijt kon raken.
Zevenentwintig jaar is genoeg tijd om indruk te leren maken
Een luide bonk haalde Isaac uit zijn oplaadstand. Hij keek naar Fien, maar die lag nog in bed. Buiten regende het pijpenstelen. De winter gaf zich niet zomaar gewonnen, en bracht een storm met zich mee waar Isaacs systeem normaal gesproken alleen in de zomer, na lange hittegolven, voor waarschuwde. De hoge luchtvochtigheid en het verschil in de temperatuur binnen en buiten het appartement liet Isaacs ventilatiesysteem overuren draaien.
Isaac draaide met zijn ledematen, om de gel in zijn gewrichten op te warmen, en stapte zijn oplaadstation af. De afgelopen paar dagen waren lastig geweest. Fien had, ondanks Isaacs preventieve maatregelen, toch ergens iets opgelopen. Isaac had haar zoveel mogelijk in bed gehouden. De storm, die sinds 09:07 ‘s ochtends al woedde, had dat in zekere zin makkelijker gemaakt. Fien wilde in ieder geval niet naar buiten.
Isaac scande de rest van het appartement of er ergens iets was omgevallen. Hij merkte niets vreemds, maar had het geluid toch echt aan zijn rechterzijde geregistreerd.
Toen hij de voordeur opende, zag hij de omgevallen varen. Het raam erachter was gebroken, en de regen en de aarde uit de plantenbak vormden een modderpoel op de tegelvloer. Hoe het raam was gebroken, wist Isaac niet. Toen hij eerder die dag naar beneden was gegaan was alles, ondanks de storm, nog normaal geweest.
De modderpoel in de gang groeide gestaag, en was inmiddels zo groot dat Fiens drempel het vocht opzoog. Isaac snelde terug de keuken in en trok gauw een rol vuilniszakken, ducttape, keukenpapier en een trekker tevoorschijn. Toen het raam afgeplakt was en hij bezig was met het opruimen van het water, vroeg hij zich iets af. Hoezo had Fien hier nog niets van gemerkt?
Fien was een lichte slaper, wist Isaac. Bij het minste of geringste lag ze klaarwakker, ook als ze volledig uitgeput was. Wanneer Isaac ‘s ochtends opstartte, deed hij dat op de stille stand. Toch had hij haar nog niet gehoord, ook niet na de luide klap van de varen. Wellicht dat Fien wakker was geworden, maar inmiddels weer sliep. Het was niet onmogelijk.
Isaac scande de diagnostiekchip. Er was nog steeds sprake van een verhoogde infectiewaarde in haar bloed, zoals de afgelopen dagen het geval was geweest. Hij liet het trekkertje en het keukenpapier liggen, en liep het appartement weer in, naar Fiens bed. Ze lag roerloos op haar rug. Isaac nam plaats op de rand van het bed. Zijn alarmbellen gingen rinkelen toen ze daar niet wakker van werd. Hij greep haar pols en voelde een hartslag die eerder die dag nog regulier was geweest, maar nu een alarmerend snel, onregelmatig ritme sloeg.
Hij besefte pas dat zijn systeem de alarmcentrale had gebeld toen de meldkamer hem herhaaldelijk vroeg wat ze voor hem konden doen. Isaacs systeem liet hem in de steek. Het enige dat hij kon uiten was: ‘Er is iets mis met Fiens hart. Ze wordt maar niet wakker.’
Isaac keek om zich heen. Fiens appartement had geen werkende knop om de voordeur beneden mee te openen. Hij zou de trap af moeten.
Zijn hyperalerte stand gierde erop los. Nadat hij Fien zorgvuldig in een zo stabiel mogelijke positie had gelegd, snelde hij de trap af. Het was pikkedonker in het trappenhuis. Buiten ging de wind, die de regen zo hard mogelijk tegen het pand smeet, tekeer. Het beton onder zijn voeten stond in de vrieskou in sterk contrast met zijn beengewrichten, die gestaag aan het oververhitten waren. Beneden trok Isaac de deur nog net niet uit de scharnieren. Het water dat naar binnen waaide triggerde een opruimtaak, die Isaac panisch opzijzette. Zijn benen sisten toen hij de trap weer oprende.
Boven legde hij zijn vingers op de halsslagader van Fien. Er was niks veranderd. Isaac hoorde voetstappen op de trap, en was er niet op voorbereid dat hij ruw opzij geschoven zou worden door het ambulancepersoneel.
Een van hen had zijn bovenarm vast. Het was een mens. ‘Geef me een verslag van de situatie tot nog toe.’ Isaacs systeem ratelde automatisch de meest recente informatie op de diagnostiekchip af. Nog voordat hij daar klaar mee was, keerde de ambulancemedewerker hem weer de rug toe. Toen Isaac probeerde te helpen, werd hij zonder pardon op zijn laadstation gedeponeerd. Volgens zijn systeem moest hij ook terugkeren naar zijn laadstation als de hulpdiensten ter plekke waren, maar Isaac wilde niet wachten in een hoekje.
Vastgekluisterd aan de oplaadmat keek hij toe hoe Fien uit het zicht verdween. De haast van de ambulancemedewerkers en de gillende sirene op straat waren, in zekere zin, een goed teken. Toch gierde zijn systeem er nog steeds op los. Isaac belandde met een bijna even harde klap als de varen op zijn toch al oververhitte kniegewrichten.
Hoezo had zijn systeem hem niet gewaarschuwd over Fiens toestand? Een van Isaacs belangrijkste taken, ook tijdens het opladen, was om Fien te beschermen. Voor externe factoren, én voor wat haar eigen lijf met haar deed. Daar was hij voor geprogrammeerd, dat zou geen probleem moeten zijn. Hij zou in dat soort situaties automatisch uit stand-by moeten komen.
Was het gebeurd terwijl hij in de hal aan het opruimen was? Dat zou betekenen dat ook zijn reguliere sensoren de noodsituatie gemist hadden. Dat was zo mogelijk nog erger.
De voordeur van het appartement stond nog steeds wagenwijd open. De kille lucht van buiten mengde met de warmte in het appartement, en de temperatuur van Isaacs processor schommelde van te koud naar te heet. Hij zat nog steeds trillend op zijn knieën. Zijn ventilatie sloeg op hol. De beklemming om zijn torso was sterker geworden, alsof iemand zijn huls had laten krimpen. Zijn hele systeem reageerde niet meer. Isaac kon geen vinger verroeren.
Zevenentwintig jaar is niet genoeg tijd om alles weg te doen
‘Ik begrijp het niet. Ik meende echt dat ik nog een paar maanden over had in ons contract. Het spijt me.’ Isaac was die ochtend wakker geworden met de notificatie dat hij zo snel mogelijk terug moest keren naar het ziekenhuis, en dat er een resetafspraak voor hem was gemaakt. Toen hij de oorzaak had onderzocht, bleek dat zijn contract ten einde was gekomen. Het was vreemd om zijn spullen in te moeten pakken. Fien keek toe vanaf de rand van het bed.
‘Je lijkt van slag,’ zei ze. Isaac wist niet zeker of dat mogelijk was. ‘Waarom verontschuldig je je? Ik ben degene die het contract heeft beëindigd.’
Op dat punt had Isaac Patrick bijna laten vallen. Hij had zich omgedraaid, en Fien recht aangekeken. Ze was kleiner geworden. Niet alleen doordat ze vermagerd was, maar ook door het absolute gebrek aan energie, dat de afgelopen dagen nog erger was geworden dan de maanden daarvoor. Haar schouders hingen lager, en ze zat veelal onderuitgezakt. Fien had hem ooit verteld dat ze bang was om zichzelf kwijt te raken.
‘Waarom moet ik weg?’ Isaacs stemkast trilde. Hij begreep het niet. Fien kon niet meer zonder zorgrobot, dat wist ze zelf toch ook?
Fien had hem gewenkt, en op het bed geklopt, zoals ze vaker deed wanneer ze wilde dat hij naast haar kwam zitten. Hij liep naar het bed.
Was dit omdat hij problemen had met opladen, of omdat hij niet goed genoeg had gehandeld toen Fien hem het hardst nodig had? Het tweede kon Fien onmogelijk weten, en het eerste leek Isaac niet significant genoeg voor iemand als Fien om een contract over te beëindigen. Toch waren het de enige logische opties die Isaac kon bedenken.
Hij wist niet of een patiënt ooit eerder een contract had beëindigd. Hij kon het zich niet herinneren. ‘Isaac, je hebt niets misdaan,’ zei Fien. ‘Juist niet. Ik wil gewoon niet dat je me zo zal herinneren. Je hebt eigenlijk al meer gezien dan ik wilde, sinds je de ambulance moest bellen.’
Isaac wilde haar eraan helpen herinneren dat dat allemaal verwijderd zou worden. Van de meeste van zijn patiënten wist hij niet hoe ze dood waren gegaan, tenzij het op een onverwachtse of traumatische manier was geëindigd. Als Isaac bleef, kon hij er tenminste zekerder van zijn dat dat niet bij Fien zou gebeuren.
‘En bovenal wil ik niet dat míjn laatste herinnering is dat jij paniekerig iets probeert te doen aan mijn situatie,’ ging Fien verder. ‘Begrijp je?’
Isaac wist niet of hij het begreep. Hij dacht aan de dingen die overbleven na een reset, en trachtte te voorspellen wat er over zou blijven van Fien. De Vitra, waarschijnlijk. Logischerwijs, een gedeelte van Fiens ziekenhuisbezoek.
Alle herinneringen probeerden Isaacs werkgeheugen binnen te dringen. Hij kon het niet bevatten. Er zou veel te weinig overblijven. Hij wilde zijn stukken van Fien niet wegdoen. Toch kon hij er in zijn programma geen weg omheen vinden. Het voelde fout toen zijn systeem hem forceerde om toe te zeggen met een gefluisterde: ‘Oké.’
Isaac stond op en legde zijn sleutel op het bureau. Hij tilde zijn station en krat met spullen naar de galerij, en zette ze neer. Isaac stond met Patrick onder zijn arm in de deuropening. Fien was inmiddels opgestaan, en naar de deur toe geschuifeld. Toen ze bij hem was, gaf ze hem een knuffel. Isaac knuffelde haar voorzichtig terug.
‘Het spijt me. Ik ben degene die het moet zeggen,’ zei Fien. Ze liet hem los en keek hem aan. Ze glimlachte eventjes, haar ogen waren groot, hol en triest. Isaac wist niet wat hij moest zeggen.
‘Zorg je goed voor Patrick?’ vroeg Fien
uiteindelijk. ‘Die kun je onmogelijk vergeten, lijkt me.’ Isaac knikte. Fien deed de deur achter hem dicht. Hij raapte het krat en het oplaadstation weer op, en liep de trap af.
Beneden, op straat, bleef hij staan. Het regende, ondanks dat het bijna lente was.
—
Voor de negende keer op rij reikt Wintertuin de Afstudeerprijs uit aan de student met het beste afstudeerproject. Met deze prijs geeft de organisatie aandacht aan een nieuwe lichting schrijvers en makers. Studenten van de schrijfopleidingen van RITCS, Gerrit Rietveld Academie, Koninklijk Conservatorium Antwerpen, Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en ArtEZ University of the Arts konden tot 9 juli hun werk insturen.