Appelzaad

Valentijn Hoogenkamp  - 10 januari 2019

Naar aanleiding van de Wintertuinsessie Clichévrije liefdesverhalen

 

door Valentijn Hoogenkamp

Appelzaad

Een appel rolt met onvoorstelbare vaart door een gang en komt tot stilstand tegen een slangenleren laars. Wie draagt er nou slangenleren laarzen op zijn zestiende, maar hij deed het. In plaats van de appel naar me terug te voetballen raapt hij hem op, te laat bedenk ik dat mijn hand uit had moeten steken zodat onze vingers elkaar voor het eerst hadden kunnen raken.

Een appel rolt met onvoorstelbare vaart door een winkelstraat en komt tot stilstand tegen een vuilnisbak.
‘Ga je die nog oprapen?’ vraagt ze en als ik niets zegt mompelt ze: ‘Aso.’
‘Ze vergaan vanzelf,’ zeg ik, ‘het is een appel.’
Ze lacht. ‘Zomaar? Op de stenen? Dit is de natuur niet.’
Het licht vanuit de etalage van de lingeriewinkel valt op haar gezicht.
‘Hé,’ zegt ze, ‘Ken ik jou niet ergens van?’

Hij eet een appel en maakt het uit. Kleine vlokjes worden vermalen in zijn mond. Eet je mond leeg voordat je mijn hart breekt, denk ik.

Haar krullen maakt ze zelf met een apparaat. Ik trek ze weer glad zoals de telefoondraad vroeger.
‘Stel,’ zegt ze, ‘dat ik jou niet had aangesproken, zou jij mij dan hebben veroverd?’
Wat begint als een spel ontaard in een ruzie. Want als ik alleen op mensen val die op mij vallen, val ik dan wel echt op haar of ben ik verliefd op de moeite die ze doet?
‘Hoe kan ik dat nou weten?’ mompel ik, en het is niet genoeg.

Ik snij een appel in piepkleine stukjes en bestrooi ze met kaneel, zoals ik dat voor een ander zou doen. Het is stil in de keuken, alleen ik ben wakker en voor een moment kan ik me niet herinneren wie er boven in bed ligt.

Een appel rolt met een onvoorstelbare vaart door de woonkamer, soms ontspannen mijn vingers zich zomaar. Hij komt tot stilstand tegen haar slangenleren laars, we kochten ze samen op vakantie in Toledo. Ik leende haar het bedrag, wanneer betaalt ze dat GVD terug? Dat kan ik niet vragen, dat soort vragen zijn voor haar een teken dat ik niet geloof in haar illustraties. De wanden hangen vol maar ze verkopen niet. Ik ben haar grootste fan.

Twee handen reiken naar een zoutvaatje maar raken elkaar, vouwen kleding op en voelen de vorm erin, strijken die glad zodat er niets anders overblijft dan voorkant tegen achterkant.

Tranen stromen over haar gezicht. Dat heb ik al vaak gelezen maar nog nooit in het echt gezien. Als ze verfstof zou huilen was haar wang op een paar plekken na helemaal bedekt.
Na zoveel dagen herken ik de dag niet dat het erom spant. Ik laat haar oproepen overgaan in voicemails die ik niet afluister. Ter verdediging: meestal is er niks aan de hand. Kan ze haar boeken niet vinden. Alles wat op de grond ligt schuif ik ergens tussen.
‘Het spijt me,’ zeg ik en het is genoeg.

Hij vertelt hoe ze samen gingen surfen. Golven trokken aan het board waarop hij lag en ik kan het me voorstellen, de scheidingslijn tussen water en hemel, zijn ogen geopend totdat ze traanden van het licht. Ik leg een deken over onze knieën, de regen tikt tegen de ramen.
Langzaam wordt ons uitzicht vloeibaar.
‘Mijn huid rook naar zon zoals warme stoeptegels ruiken. Zij lag naast me op haar board, haar armen in het water.’
Hij spert zijn ogen wijd open als hij bijna weer terug is bij al dat geluk. Moeiteloos plaats ik mezelf in zijn herinnering, lig naast hem op een surfboard, alsof ik het altijd al was.

Een plank vol opgezette diertjes, jonkies zoals pulletjes en babymuisjes. Een leeg fotolijstje, een speeldoosje met een orgelversie van ‘My Humps,’ onze kindergebitten in gehavende doosjes. Hij pakt een boek van de plank eronder, slaat het open en ziet wat er op het schutblad geschreven staat. Zonder iets te zeggen bladert hij door en begint tien pagina’s na het begin met lezen.

In een appelpit zit een hele boom. Maar net zo vaak eindigt de pit in de vuilnisbak of in onze maag. Zit in elke teleurstelling, ontmoeting, grap die alleen wij begrijpen totdat we hem vergeten, ons hele verhaal? Wat beteken de vermoeide stiltes waarin we allebei iets anders doen, lezen of zappen, totdat het schemert in de kamer en als ik opsta om het licht aan te doen merk dat mijn been al slaapt?
Ik weet niet hoe ik moet beginnen.

Ze stopt een chocoladereep onder mijn snelbinders waarop ze met stift heeft geschreven: ‘Voor de allermooiste van de allemaalste.’

Het gaat om hoe het eindigt. Eindes kun je onderverdelen in: laatste kus, laatste traan, laatste bericht met oud en nieuw, laatste hulpvraag, laatste uitgestoken hand, laatste in één keer leeggegeten chipszak na het zien van een foto waarop ze lacht, de foto tonen aan je nieuwe lief en zeggen: ‘Dit moet toch niet mogen?’ en halverwege vergeten wat je wilde bewijzen of horen. Laatste gekregen potlood, opgeschreven tot aan de gum.

Stel de vraag, alsjeblieft.

Een appel ligt stil op een bagagedrager. Hij valt pas als iemand de fiets van het slot haalt.

 

Liefde loopt vaak als een rode draad door een mensenleven en wordt in de literatuur op talloze geslaagde en minder geslaagde wijzen verbeeld. Als het om liefde gaat, is bijna iedereen ervaringsdeskundige. Maar hoe kun je clichévrij schrijven over deze diepgevoelde menselijke ervaring? En zijn schrijvers op hun beurt verantwoordelijk voor hoe wij de liefde zien? Gewapend met deze vragen ging Valentijn Hoogenkamp op dinsdag 26 februari in gesprek met Peter Verhelst, Mounir Samuel, Corine Koole en Radna Fabias tijdens zijn Wintertuinsessie bij De Nieuwe Liefde in Amsterdam.

Valentijn Hoogenkamp schreef tien toneelstukken en droeg poëzie voor op Lowlands, de Parade en Oerol. Zijn werk werd bekroond met de El Hizjra Literatuurprijs, genomineerd voor de ITs RO Theater Award en geselecteerd voor Women Playwrights International Stockholm en Interplay Europe Madrid. Hij debuteerde in 2021 met de roman Het aanbidden van Louis Claus, die zeer lovend werd ontvangen in de pers en in de Volkskrant en NRC Handelsblad vier sterren kreeg.