De kunst van het gesprek
Voor het festival Nieuwe Types, de industriedag voor literair makers en professionals die op 10 november 2023 in Theater aan de Rijn in Arnhem plaatsvond, schreef Dalilla Hermans een openingsspeech waarin ze sprak over de relevantie en urgentie van het samenbrengen van mensen, ons deelgenoot maakte van (de kunst van) het gesprek, en ons vertelde over de bakker en de banaan.
De kunst van het gesprek | Dalilla Hermans
Mijn naam is Dalilla Hermans en ik ben, zoals ieder van jullie, vele dingen. Ik vind het altijd moeilijk mezelf beknopt te introduceren want de vele lagen van een persoonlijkheid laten zich nu eenmaal moeilijk beknoppen. Ik beperk me hier dus even tot de zaken die ik zelf het allerbelangrijkst vind. Ik ben een moeder van drie kinderen. Cooper Kizito is tien, Malane Imana is acht en Noëlle Isimbi is zes jaar. Zij zijn de liefdevolle gevolgen van mijn huwelijk met Willem. Ik start graag met mijn rol als moeder, en echtgenote, omdat die de basis vormen van zowat alles wat ik aan jullie te vertellen heb.
Ik ben ook schrijver: ik publiceerde sinds 2017 zeven boeken, schreef een honderdtal opiniestukken en schreef voor de grootste Vlaamse krant, De Standaard, intussen meer dan vijfhonderd cursiefjes (korte dagboekstukjes op pagina 3). Daarnaast werk ik momenteel aan mijn derde theaterstuk en ben ik ook podcasthost. Maar, zoals jullie ongetwijfel aan het ontdekken zijn of later te weten zullen komen, is schrijven zelden een day job in onze contreien. In het dagelijkse leven werk ik als trajectcoördinator van de Brugse kandidatuur om in 2030 Europese Culturele Hoofdstad te worden.
Vandaag heb ik het graag met jullie over dat traject, en hoe ik tot het thema kwam waaraan we als stad onze kandidatuur ophangen. Maar voor ik daar in duik moet ik nog één laagje van mijn persoonlijkheid toelichten. Ik heb lang tegen het label gevochten, maar durf nu te stellen dat ik ook een activist ben. Mijn schrijverscarrière kwam tot stand na een open brief die ik eind 2014 schreef over het dagelijks racisme dat ik als geadopteerde Rwandese vrouw in Vlaanderen meemaakte. Die brief ging naar de normen van negen jaar geleden viraal en katapulteerde me tot enigszins bekend figuur.
Dat bracht heel veel prachtige verhalen en veranderingen met zich mee. Ik mocht voor en achter de schermen van de plaatsen waar beslissingen worden genomen—de media, het socioculturele middenveld, de politiek, het onderwijs—aanschuiven aan gesprekstafels waar mensen die eruit zien als ik zelden een zitje kunnen opeisen. Soms kon ik ook echt impact hebben op de uitkomst van de gesprekken aan die tafels. Dat was en is prachtig en waardevol.
Het bracht echter ook heel, heel veel pijn en frustratie met zich mee. Ikzelf, mijn kinderen, mijn omgeving werden en worden sindsdien systematisch geviseerd en vaak bedreigd. De momenten dat ik mijn stoel achteruit wilde schuiven en ver weg wilde rennen van die gesprekstafels zijn ontelbaar. In april van dit jaar werd ik, na een geëikte sollicitatieprocedure waarin ik dus mijn baan als trajectcoördinator binnenhaalde, weer meegesleurd in zo’n spiraal van negativiteit. Er werd luidkeels door extreemrechtse en populistische politici om mijn ontslag geëist, en de haat die ons bereikte resulteerde in wekenlange politiebescherming.
Toch koos ik, aan de start van ons traject in Brugge voor het thema ‘The Art of Conversation’, de kunst van het gesprek. Ik wil graag vertellen over het belang van dat thema. Maar voor ik daaraan start wil ik jullie meenemen in het verhaal van de bakker en de banaan. Ik ga een stukje voorlezen uit mijn boek Het laatste wat ik nog wil zeggen over racisme (moest je dat al gelezen hebben, excuus).
—
Het cliché van de boze klavierstrijder die enkel anoniem op het internet zijn gal durft te spuwen klopt grotendeels. Maar in het voorjaar van 2018 maakte ik het nog eens in de offline wereld mee. Het was slechts enkele weken nadat bekend werd dat ik de meest gegooglede persoon in België van 2017 was, en ik was nog heel hard aan het wennen aan de wervelwind die die plotse échte zichtbaarheid met zich meebracht.
Opeens werd ik gevraagd om een selfie in de trein, of een handtekening op café. In oktober 2017 had ik ook mijn allereerste passage op de boekenbeurs gedaan met een eerste eigen boek. De aandacht was eigenlijk niet gestopt. Ik rende van het ene interview naar het andere tv-optreden en werd tussendoor verwacht op het oudercontact en was nog een aantal keer per nacht wakker voor de kleinste hier thuis. Een absurd hectische periode dus. Na een eerste artikel over Zwarte Piet had ik ook een koloniale afbeelding in een Suske-en-Wiske-strip aangeklaagd en een verouderde afbeelding op een scouts-affiche. Ik startte de hashtag #nomoremonkeybusiness en werd zo’n beetje het gezicht van het verzet tegen koloniale beeldvorming in Vlaanderen.
Telkens had het golven haat opgewekt zoals die eerste golf waar ik toen nog om overgaf en huilde. Een huid dikt echter sneller aan dan je zou denken. Het raakte me steeds minder, ik had de bedreigingen, beledigingen een plaats gegeven. Ik was in therapie om zelf zo sterk mogelijk te staan. Ik was oké. Ik kon het aan. Zolang het online bleef.
Maar dus, op een gegeven avond in voorjaar 2018 gaf ik een lezing over mijn autobiografie tijdens de ‘Week van de verdraagzaamheid’ in Sint Niklaas. Het evenement was uitverkocht, er zat zo’n 120 man in de zaal. Terwijl ik een van de moelijkste passages uit het boek besprak, een stuk dat echt heel persoonlijk is en ik zelfs na honderden keren moeilijk kan vertellen, werd ik opeens uit mijn babbel opgewekt door luide muziek. ‘Hoor wie klopt daar kinderen,’ hoorde ik plotseling luid spelen aan de achterkant van de zaal. Nog voor ik goed begreep wat er gebeurde zag ik een aantal mannen in blackface, verkleed als de oude versie van Zwarte Piet. Ze vielen binnen, en gooiden iets in het rond. Ik kon niet goed zien wat dat net was (achteraf bleken het briefjes, pamfletten te zijn).
Ik vond het eigenlijk grappig.
Dat volwassen mannen ergens in het voorjaar de moeite hadden genomen zich in een racistisch karikatuur uit te dossen enkel en alleen om een lezing van mij te verstoren. Ik zei dan ook in de microfoon: ‘Goedenavond! Menen jullie dit? Kom er dan bij, ik heb nog plaats! Kom je zeg doen.’
De organisatie werkte hen buiten toen ze niet op dat verzoek ingingen, en ik zette rustig mijn lezing verder. Op dat moment was ik oprecht niet van mijn melk. Toen de lezing voorbij was en ik de trein naar huis wilde nemen, kwam er echter iemand naar mij toe. Dat ze mij wel aan het station zouden afzetten, dat die mannen lid waren van Voorpost en de organisatie het een veiligheidsrisico vond me zo alleen door de straten van de stad te laten wandelen. Toen ging er al een alarmbelletje in mijn achterhoofd af.
Toen ik het weggetje van het station naar mijn huis wandelde zag ik opeens dat ik getagd was in een filmpje. Een filmpje van Voorpost. Op youtube. Openbaar. Een filmpje waar er in militaire stijl een letterlijk doelwit op mijn hoofd werd gezet. Waarin allerlei foto’s van mij te zien waren. Met een montage van de ‘actie’ van de avond, waar het moment waar ik hen uitnodigde op het podium vakkundig was uitgeknipt. Het knullige filmpje was, hoe aandoenlijk ook, wel degelijk gemonteerd, van muziek voorzien, en duidelijk voorbereid. En opeens werden alle Voorpostafdelingen in Vlaanderen en Nederland wakker. En stuurden hun leden me weer de gekste, gevaarlijkste dingen toe. Ik voelde me niet veilig. Want eigenlijk wás ik dat ook niet… Wat de leiders van (extreem)rechtse groeperingen zoals Pegida, Voorpost, Schild en Vrienden en consorten telkens handig negeren wanneer ze zichzelf als democratisch en onschuldig omschrijven, is het feit dat heel wat van hun volgers zich wél gewelddadig gedragen. Dat een disproportioneel aantal van hun online gevolg dreigende taal gebruikt.
Ik had op dat moment nog geen echt management. Ik was in loondienst bij Charlie Magazine en een van mijn collega’s beheerde mijn agenda en onderhandelde mijn boekingen. Als je me wilde vragen voor een spreekopdracht kon je een formulier invullen op de website van Studio Charlie, het boekingskantoor van Charlie Magazine. De volgende dag, echt net na die vreemde protestactie, belde die collega me. Dat ze een vreemde aanvraag had gehad. Dat ze me dat eigenlijk niet wilde vertellen, maar ze toch vond dat ik het moest weten. Ik had een paar weken later een spreekopdracht in een middelbare school in het Belgische Limburg, in Herk-de-Stad. En er was een bericht binnengekomen via het invulformulier uit Herk-de-Stad. Er stond geschreven ‘Als Dalilla de bakkerij komt kuisen, krijgt ze een lekkere banaan.’
Hmm.
Het vreemde was dat de naam van een bestaande bakkerij was opgegeven en er ook een actief gsmnummer en een correct emailadres was opgegeven. Mijn collega belde dat nummer. De persoon aan de andere kant zei dat hij de zoon was van de bakker en dat het een van zijn vrienden was die dit had gestuurd. Daar geloofde zowel ik als mijn collega niets van. Dat kennen we immers al te goed: zodra een racist wordt betrapt was het opeens een vriendje, was het niet zo bedoeld, was het per ongeluk. Ik lag er de weken daarop van wakker. Zou ik nog wel naar die school gaan? Is dat dorp veilig voor me? Is die bakkerszoon niet gewoon lid van Voorpost?
Tot ik de dag voordien opeens voor mezelf besliste: neen, genoeg. Ik moet niet oncomfortabel zijn: híj moet oncomfortabel zijn. Dus ik kocht een tros bananen en een pakje poetsdoekjes. En ik schreef een brief. En ik bracht een heleboel activisten, journalisten en vrienden de avond voordien op de hoogte van mijn geplande actie. Mijn man vond het gevaarlijk. Maar hij kende me intussen en weet dat als ik iets in mijn hoofd heb er vrij weinig is dat je kan doen om daar tegenin te gaan. Ik beloofde hem dat ik standby zou zijn om hem te bellen als er iets zou gebeuren. Ik beloofde ook een audio-opname te maken van alles wat er gebeurde.
Die audio-opname heb ik nog en beluister ik soms als ik me zorgen maak om de maatschappij. Want wat ik die dag meemaakte is een waar anti-racismesprookje. Ik nam trein en bus om uren voor mijn spreekopdracht aan de bakkerij te staan (wist ik immers veel wat er zou gebeuren). Ik praatte mezelf zeker twintig minuten moed in alvorens ik mijn dictafoon aanzette. Met trillende stem zeg ik daar dat ik het ‘gewoon ga doen’, dat ik toch ga binnenwandelen. Eens binnen in de bakkerij sprak de meest hartelijke vrouw die ik ooit ontmoette me vriendelijk aan. Ik vroeg haar of ze me herkende. Dat deed ze niet. Ik zei haar dat dat me al geruststelde (want het bevestigde dat het echt om haar zoon ging).
Ik legde kort uit wie ik was en wat ik kwam doen. Met, letterlijk, open blik luisterde ze naar mijn woorden en beantwoordde ze die met de meest oprechte ‘oh, kind, ik weet er al van!’
Ze vertelde me honderuit hoe ze bij dat bericht was uitgekomen, hoe het echt een vriend van haar zoon was geweest maar hoe boos ze was geweest op hen allebei. Hoe ze haar kinderen opvoedde met een open hart voor iedereen, dat ze dit niet vond kunnen. Ze verontschuldigde zich dat ze enkel de jongens had terechtgewezen maar hen niet had verplicht zich te excuseren bij mij. Het was bijna magisch. Deze bakkersvrouw in Herk-de-Stad toonde meer menselijkheid, meer warmte dan ik lange tijd van een vreemde had gezien. Ze pakte dankbaar mijn pakketje met de bananen, de brief en de poetsdoekjes aan en beloofde me die aan de vriend in kwestie te bezorgen. Toen ik buiten liep sprak ik in de dictafoon over hoe goed ik me voelde, hoe belangrijk dit moment voor mij was geweest.
Ik dacht dat het zo prachtig afgerond was. Ik begaf me naar de zaal waar ik de lezing moest geven, uren te vroeg. Besliste om nog een solo-lunch op een terrasje in de zon te doen. Ik stuurde iedereen die op de hoogte was een berichtje om te laten weten hoe fijn de confrontatie was geweest en wachtte op mijn spaghetti. Niet veel later viel er een schaduw over mijn tafeltje. Ik keek op en zag drie opgeschoten tieners met schaamrood op hun wangen voor me staan. Het bleken de bakkerszoon, de bewuste vriend en nog een vriend, die erbij was voor steun, denk ik.
De schuldige vriend schoof een kaartje naar me toe. Op de voorkant stond ‘sorry I was a bitch’ en binnenin stonden excuses. Ze vertelden me hoe het een uit de hand gelopen grap tussen hen was, en hoe ze nooit hadden nagedacht over het effect van hun boodschap op mij. Hoe kan dat ook? Hoe kan een stel tieners uit het platteland van Limburg weten dat ik soms echt vrees voor mijn leven door racistische groeperingen? Ik heb het meteen vergeven dan en daar. En als klap op de vuurpijl zaten de jongens die middag in mijn lezing, en hebben ze dus uren moeten luisteren naar wat racisme is en kan doen. Die avond kreeg ik nog een berichtje van zowel de bakkersvrouw als de bakkerszoon.
Zij zullen voor eeuwig in mijn hart zitten als voorbeeld van hoe dialoog wel degelijk effect kán hebben, én van hoe voorzichtig omgaan met call-out-cultuur ook wel degelijk zin heeft.
Maar het verhaal staat ook symbool voor hoe ontzettend veel inspanning het kost om dat te blijven doen, hoeveel investering het vergt om telkens weer die brug te blijven slaan. Vaak ten koste van je eigen veiligheid of veiligheidsgevoel. Vaak ten koste van je tijd, je energie. En zelden met blijvend resultaat.
—
Laat dit ongelofelijk, maar heel erg waargebeurde verhaal een inleiding zijn voor de rest van mijn relaas vandaag. Ik ben hier immers om te vertellen over ‘The Art of Converstation’. De vreemde ontwikkelingen na mijn aanstelling stelden me voor een dillema. Als maker en als mens voelde ik me even in het nauw gedreven. Deze opdracht tot een goed einde brengen, een verhaal schrijven dat enerzijds een nieuwe culturele wind in een historische stad als Brugge kon doen waaien en anderzijds mijn eigen ervaring niet te verloochenen in dit ambassadeurschap werd plots een evenwichtsoefening. Maar toen kwam ik dus uit bij wat ik als de essentie zie. We moeten elkaar opnieuw leren kennen. Opnieuw ontmoeten. Niet enkel online verbinding zoeken, maar ook echt, als mensen terug connectie zoeken tot elkaar. Nu eigenlijk meer dan ooit. De wereld rond ons lijkt in brand te staan, van menselijkheid ontnomen. Net nu is het belangrijker dan ooit dat we de ander leren kennen, dat we connectiviteit en collectiviteit weer naar waarde schatten en als waarde naar voren schuiven in onze artistieke praktijk. De visietekst die ik schreef voor Brugge 2030 gaat als volgt:
De opwarming van de aarde. Stijgende armoedecijfers. De uitdagingen van leven in een superdiverse samenleving. Identiteitsbeleving en hoe die constant verandert. Artificiële intelligentie die we nog niet helemaal begrijpen. Steeds meer mensen, steeds minder plaats. Iedereen online in connectie maar offline zoveel eenzaamheid. Vergrijzing en stadsvlucht en een grillige woonmarkt. Het belang van meer natuur, voor ons welzijn en dat van de aarde. De rol van cultuur en onderwijs in tijden van crisis. Mensen op de vlucht, en de vele redenen waarom ze dat zijn. Individualisme als vrijheid of het collectivisme voorop.
Er zijn ontzettend veel thema’s waaraan we het traject om van Brugge Europese Culturele Hoofdstad 2030 hadden kunnen ophangen. Maar als we ooit al deze uitdagingen, deze problematieken of mooie kansen écht vast willen pakken, moeten we beginnen met elkaar te praten. Kleine, grote, diepe, luchtige, intense, innerlijke gesprekken voeren. Met elkaar en met onszelf. De kunst van de dialoog lijken we ergens tussen internetrevolutie, globalisering en pandemie verloren te hebben. Maar als er íets is dat mensen aan het praten krijgt, dat verbindt en naar de kern doet gaan dan is het kunst en cultuur. Daarom is het thema voor Brugge 2030 dan ook ‘The Art of Conversation’.
In a world changing at warp-speed, let’s slow down from time to time and actually talk about it.
Zowel het gesprek over, of geïnspireerd door, kunst als de schoonheid en kunst van het gesprek zelf zullen de leidraad worden voor deze kandidatuur. Op allerlei manieren zal Stad Brugge zich ertoe verbinden de vele vraagstukken waar we in de aanloop naar 2030 voor staan te bespréken. Het is ons doel dialoog tussen mensen onderling, tussen verschillende organisaties en hun doelpublieken, tussen de stenen en het groen en zij die zich daarin bevinden, tussen verleden en heden… te stimuleren, voeden en faciliteren. Wat kan er immers mooier zijn, meer waardevol, dan een betekenisvol gesprek?
Dat kleine duwtje in de rug om een onbekende aan te spreken. Die juiste vraag vinden om een stilte met een van je naasten te doorbreken. De kans krijgen eens bij je eigen gedachten stil te staan en een innerlijke dialoog te voeren. Een debat houden waarbij je mening er mag zijn, en je de ander in de ogen kan kijken in plaats van driest te moeten typen. Brainstormen over oplossingen voor het gebrek aan ruimte waarbij anderen je nieuwe inzichten of ideeën geven in plaats van enkel zuchtend vaststellen. Mogen tonen wat je kan en wie je bent en ontdekken hoe jouw talenten en eigenheid anderen beroeren. Dat alles en nog veel meer wil Brugge 2030 in beweging zetten.
We create to connect, but we need to connect to create.
In het traject naar de kandidatuur nemen we ‘The Art of Conversation’ zowel als doel als als tool. Kunst en cultuur zullen zowel de motor als het resultaat zijn van gesprekken allerlei. We werken aan een dossier waarin zoveel mogelijk Bruggelingen deelnemen aan het gesprek. De projecten die we zelf opstarten in deze fase, en degenen die we mee ondersteunen hebben als doel gesprek te bevorderen, maar zullen ook zélf in gesprek tot stand komen. Deze kandidatuur zal gedreven zijn door Bruggelingen, gebaseerd op de gesprekken die zij willen voeren, de vragen die zij willen beantwoorden en beantwoorden zien. Door kunstenaars, cultuurspelers, bewoners, bezoekers, kinderen, ouderen en iedereen daartussen of rondom.
Of je nu grootse ideeën hebt of kleine verzuchtingen. Of je nu een extraverte babbelkous bent of iemand die graag in stilte luistert. Of je nu houdt van cultuur met grote C, of pakweg voetbal, skaten of frisbee jouw cultuurbeleving is. Graag naar het theater of de braderie gaat. Je fysieke of mentale welzijn onder druk staat, of jezelf verliest in zorgen voor. Een goed gesprek, in welke vorm dan ook, verrijkt altijd. En een culturele hoofdstad die precies dàt viert en vertegenwoordigt is bij voorbaat een succesverhaal.
Dat is dan ook wat ik wil meegeven aan jullie vandaag: zoek het gesprek op. Op welke manier dan ook. Zoek gesprek, verbinding, connectie in je praktijk. In een wereld die in brand staat, is liefde het blusmiddel. Onbekend is onbemind. De antidote is zorgen dat we geen onbekenden blijven. Zodat we nooit onbeminden blijven.