Donkere Dagen Feuilleton deel 2
Vier verhalen om je door de winter heen te slepen
Heb jij ook last van een winterdipje? Of kijk jij op tegen een maand lang gourmetten met de familie? Wij vroegen vier auteurs een verhaal te schrijven jullie door de donkere dagen heen te helpen. Rodaan Al Galidi, Loes Wijnhoven, Simone Zeefuik en Maartje Wortel zullen respectievelijk over Sinterklaas, Kerstmis, de jaarwisseling en blue monday een verhaal schrijven. Dompel je deze winter onder in de eigentijdse feuilleton en laat de literatuur je de feestdagen door helpen. Bij ieder verhaal zal illustrator Joris Moore een prachtige prent maken. Dit tweede verhaal is van Loes Wijnhoven over Kerstavond.
Kerstavond 2020
“Excuseer, we zoeken een plek om te zingen,” vroeg ik zo vriendelijk mogelijk aan de man die in de deuropening stond.
“Helaas mevrouw, we zijn gesloten. Sinds maart al.” De kroegeigenaar deed de deur nog iets verder dicht, zodat ik nog maar een streepje van zijn gezicht kon zien.
“Maar we zijn al de hele avond op pad en…”
“Zangers willen we hier al helemaal niet binnen hebben,” zei de man en sloeg de houten deur voor mijn neus dicht.
Ik draaide me om en keek in de ogen van twaalf jongeren met vermoeide gezichten en kerstmutsen op. Het was hartje winter en het vroor. Er kwamen witte wolkjes uit mijn mond wanneer ik sprak.
“Geen zorgen jongens, het gaat me lukken,” zei ik en hoopte dat dat waar was. We liepen door de schemerende stad langs etalages met aanbiedingen voor mondkapjes, restaurants met borden waarop afhaalmaaltijden geschreven stonden en langs een voormalig theater dat inmiddels was omgetoverd tot een nieuw filiaal van de Action.
Voordat ik kon aankloppen bij de deur van een café waar zachte muziek achter de gesloten ramen en gordijnen vandaan leek te komen, kwam er een boa te paard op me af gegaloppeerd.
“Goedenavond, mevrouwtje,” zei de boa.
“Goedenavond, meneer,” zei ik en deed de knipperende lichtjes van mijn kerstmuts voor de zekerheid even uit.
Ik gebaarde naar de kinderen dat ze iets verder van me af moesten gaan staan, minstens anderhalve meter, eigenlijk twee meter voor koorzangers volgens de laatste regels van het RIVM, al was dat volgens mij alleen noodzakelijk wanneer we zongen, en dan ook nog bij een bepaald volume, al kon het ook zo zijn dat dat een paar uur eerder bij de laatste persconferentie weer was aangepast.
“Zie ik goed dat dit een koor is?” zei de boa.
Ik aarzelde.
“Nou, dat ligt eraan hoe je het ziet. Volgens de statuten van onze kvk-inschrijving zijn we inderdaad een koor, maar we hebben al sinds maart niet meer samen gezongen.”
Ik was bang dat ik daarmee verraadde dat we naast de zoom-repetities ook twee keer samen waren gekomen in de stal achter het huis van mijn ouders om in groepjes van vijf bladmuziek te kopiëren.
Het paard hinnikte. Ik zag vanuit mijn ooghoek hoe een van de koorleden aanstalten maakte het paard te aaien, dus fluisterde “anderhalve meter” naar Milan. Hij liep snel terug naar zijn plek.
“En waarom denk je dat je vanavond wel zou mogen zingen?”
“Meneer,” zei ik, “het is kerst en we willen zo graag samen zingen.”
“Ja,” viel Puk me bij, “ik zing de middenstem en ik heb na maanden repeteren nog steeds geen idee wat de melodie van het lied is, want die zit bij de sopranen.”
“Jullie kennen de regels,” zei de boa, “geen vaccin…”
“… geen gezang,” vulde het koor als één man aan.
“Exact,” zei de boa en galoppeerde weg.
Ik deed de lampjes van mijn kerstmuts weer aan en draaide me om richting het koor.
“Oké, jongens,” zei ik, “dit is wat we gaan doen. Ik heb gehoord dat er een stal bestaat waar we terecht kunnen. We moeten een ster volgen om er te komen.”
Eén van de sopranen keek omhoog en zei: “Maar er staan helemaal geen sterren aan de hemel.”
“Dat klopt,” zei ik, “maar het is dan ook symbolisch. We moeten een symbool zien te vinden.”
“Wat voor symbool?” vroeg Milan.
Ik had geen idee.
“We moeten gewoon verder lopen en onze ogen goed open houden.”
En zo gingen we weer door. Puk werd moe, een jaar geleden had ik zeker een arm om haar heen geslagen. Eén van de alten gaf stampend de maat aan, de rest vulde het ritme stiekem tappend met hun voeten en knippend in hun vingers aan. Als de zachtste drumband ooit liepen we door. Voor sommigen begon het bedtijd te worden en iedereen had inmiddels dorst.
Ik begon de moed al op te geven, toen Milan riep: “Ik zie iets!”
“Waar dan?” vroeg ik en keek om me heen.
“Daar!” riep Milan en wees naar het verlichte bord van de Ikea.
“Och,” zei ik, “die is nu al dicht. En bovendien mag je daar niet zingen, je mag daar alleen maar met een paar duizend man meubilair uitproberen.”
“Nee, dat bedoel ik niet!” zei Milan nog steeds enthousiast. “Kijk naar de parkeergarage!”
We liepen ernaartoe. In het midden van de parkeergarage stond een houten hutje met eromheen strobalen, grazende schapen en een klein ezeltje. In het hutje zaten twee volwassenen rond een splinternieuwe Ikea-wieg bedekt met een bedje van hooi. Er lag een zacht huilende baby in.
“Zijn jullie de wijzen?” vroeg Maria verheugd.
“Nee, we zijn het koor,” zei ik.
“Oei,” zei Jozef.
“Alsjeblieft,” zei Anouk smekend, een alt met een absoluut gehoor, “we willen zo graag samen zingen, mogen we in de stal met de deuren dicht een paar liedjes zingen? We beloven dat we zacht zullen doen en dat het buiten bijna niet te horen zal zijn.”
”En we zijn allemaal getest en we zijn negatief,” zei Emma. Dat van die test was een leugen.
Maria en Jozef keken elkaar aan. Maria twijfelde, maar Jozef zei: “Oké, even dan,” waarop Maria nijdig naar Jozef keek.
We propten ons in het hutje. Ik gaf de begintonen van Winter Wonderland aan en iedereen zette het lied fluisterzacht maar haarzuiver in. De koorleden zongen met gesloten ogen, de sopranen hadden ingespannen gezichten door de pianississimo hoge e, gelukkig hoefde ik zelf niet te zingen, want dat zou erg moeilijk zijn geweest met die brok in mijn keel.
Het lied was af. Ik verwachtte ijzige stilte, maar er kwam applaus van buiten.
“Puk,” zei ik, zij stond bij de deur, “kijk eens wat er buiten gebeurt.”
Puk zwaaide de deur open. Het applaus klonk nu nog veel harder. We kropen allemaal de hut uit. Buiten stonden Jozef, Maria, de kroegeigenaar en de boa op zijn paard te klappen en te fluiten. De boa veegde tranen uit zijn ogen.
“Prachtig,” riep hij. “We want more!”
Jezus in zijn kribbe begon te huilen, maar we zongen er gewoon overheen.
We zetten Have Yourself A Merry Little Christmas in en de aerosolen vlogen als sneeuwvlokjes in het rond.
Door het wild zwaaiende dirigeren steeg ik een stukje van de grond op. Of misschien leek het maar zo door de meerstemmige muziek, of misschien was het dat niet eens, misschien was het gewoon het simpele feit dat het ondanks alles toch nog de allermooiste kerst ooit was geworden.
Joris Moore is ondanks zijn exotische achternaam een rasechte Nijmegenaar. Hij studeerde Illustration Design aan ArtEZ in Zwolle, waar hij in 2019 afstudeerde. Zijn werk kenmerkt zich door een veelvoud aan vormen en functies. Hij ontwierp affiches voor onder andere Doornroosje en shirts voor bands als Rolling Blackouts Coastal Fever. Daarnaast maakt hij ook schilderijen en collages waarmee hij onder andere in galerie NEUS exposeerde.