Drift
Ieder jaar reflecteert een bijzondere maker tijdens festival Nieuwe Types op De staat van het verhaal
Vroeger mocht er meer. Hoboïste Pauline Oostenrijk en de directeur van Pinkpop zijn het eens.
In het wilde jaar 1986 gebruikte de wereldberoemde hoboïst Heinz Holliger vibrato in het kwintet van Mozart voor piano en blazers. Toe maar, zegt Pauline Oostenrijk. Tegenwoordig kan dat niet meer. Popfestivals, zegt directeur Jan Smeets van Pinkpop, zijn ontstaan in de vrije wereld, ‘blote borsten en ik weet niet wat we allemaal hadden,’ maar die tijd is voorbij. En in de vrijgevochten jaren vijftig bepaalden violisten zelf wel hoe snel ze speelden, hoorde ik violiste Maria Milstein ooit zeggen. Maar nu!
Vibrato, rubato, blote borsten: verboden.
Mij vallen dit soort uitspraken op, omdat ze ondersteunen wat ik zelf ook denk en voel. Er mag steeds minder in de kunst. Er mag in feite helemaal niks meer. Alle drift wordt in de ban gedaan: niet alleen seks en geweld, maar ook fantasie, vrijheid van expressie, verbeelding. Zoals de klassieke muziekpraktijk wordt gedisciplineerd door de metronoom, zo wordt het schrijven gedisciplineerd door eisen van waarachtigheid en echtheid, van waar-gebeurd-zijn en non-fictiviteit. In verzet tegen deze nieuwe strengheid wil ik het graag opnemen voor de driften.
Dan moet ik wel eerst aannemelijk maken dat die strengheid inderdaad nieuw is. En als ik suggereer dat de nieuwe strengheid iets leert over de huidige tijd, moet ik staven dat tijd en kunst elkaar spiegelen. En vervolgens moet ik al die argumenten voorzien van linkjes die mijn gelijk bewijzen, plus voetnoten die verwijzen naar vindplaatsen. Alles om maar het verspreiden van nepnieuws te voorkomen. In onze tijd draait de intellectuele cultuur immers om het verijdelen van desinformatie, het bestrijden van verzinsels en misleiding? Hoe meer trollen het internet vervuilen met hun leugens, hoe schoner de schrijvers geacht worden te schrijven.
Zo weerspiegelt de literatuur van vandaag de wereld als een omgekeerd Picture of Dorian Gray. In het verhaal van Oscar Wilde blijft Dorian Gray zelf smetteloos jong, terwijl zijn beeltenis verloedert en veroudert. Het omgekeerde gebeurt in de kunst: hoe onbetrouwbaarder de wereld wordt, hoe non-fictiever de literaire verbeelding. Hoe relleriger de mens, hoe stijver zijn portret.
Als columnist merk ik de verandering in mijn eigen praktijk. Het liefst zou ik er zomaar wat op los fabuleren, maar ook ik ben in de krant gehouden aan strenge journalistieke wetten die door feitencheckers worden gehandhaafd. ‘James Bond never had to put up with this sort of shit,’ zucht ik wekelijks.
Camus
Maar is de strengheid echt nieuw? Dat valt nog maar te bezien. Ja, in de losbandige jaren vijftig speelden de violisten maar raak en avonturierde James Bond in het rond, en toch sprak de schrijver Camus toen al net zo goed over verlies aan vrijheid in de kunsten. Vooral in de literatuur.
Op vijf oktober 1954 hield Albert Camus in de Remonstrantse Kerk in Den Haag een lezing over de plaats van de kunstenaar in zijn tijd. Over de staat van het verhaal, zou je kunnen zeggen. Hij wilde onderzoeken hoe de ‘zonderlinge vrijheid van de schepping’ mogelijk blijft als ideologieën haar willen bedwingen. Hoe kan de kunst voortbestaan in een wereld die haar bedreigt?
De schrijver Camus voelde zich getemd, ‘ingescheept,’ zoals hij het noemde, gedwongen tot maatschappelijk engagement als was het een militaire dienstplicht. ‘Iedere kunstenaar wordt tegenwoordig ingescheept in de galei van zijn tijd en daar moet hij zich bij neerleggen.’ Zelfs als de schrijver niets zei, werd dat zwijgen ideologisch geduid. Zei hij wel iets, dan legde het gehoor zijn woorden langs een meetlat en werd beoordeeld of hij wel voldoende rekening hield met het lijden in de geschiedenis. De moderne gevoeligheid en de nieuwe mondigheid van de massa dwongen schrijvers ertoe de wereld met hun werk te verbeteren.
En als schrijvers zich daar niets van aantrokken? Dan kregen ze het gevoel dat kunst een leugen was. In 1954 kende Camus veel kunstenaars met een slecht geweten. ‘In de meeste gevallen schaamt de kunstenaar zich voor zichzelf en voor zijn voorrechten, als hij die heeft.’ Vóór alles moest de kunstenaar antwoord geven op de vraag of kunst een leugenachtig luxeartikel is. Zo ja, dan moest hij de kunst verdoemen. Zoals Tolstoi deed en Jean-Jacques Rousseau – ‘en in het algemeen alle revolutionaire hervormers.’
Leugen
Worden we misschien te fatsoenlijk voor het verhaal? Is het verhaal een luxeproduct, en schamen we ons voor de literatuur zoals we ons schamen voor tandenpoetsen met de kraan open?
Als Camus dit al in 1954 opperde en als hij het probleem ook nog eens helemaal herleidde tot de achttiende eeuw van Rousseau, dan zou dat doen vermoeden dat de schrijver helemaal geen tijd heeft, maar dat alles, altijd, overal hetzelfde is. Literatuur is een frivoliteit, en de schrijver laat zich uit schaamte hierover dwingen tot braaf engagement.
Zo staan we er in 2019 ongeveer voor. In de grote wereld buiten de kunst, de echte wereld, woedt een strijd over informatie, kennis en waarheid. In de kleine wereld van de kunst, de overbodige wereld, wordt de kunstenaar gedwongen als een van de weinigen aan de goede kant te gaan staan, de waarheid te spreken, onvervalst te zijn. De metronoom doet zijn intrede. Het vibrato verdwijnt uit een Mozart-kwintet omdat vibreren niet past in een authentieke uitvoeringspraktijk. In de literatuur komt de persoonlijkheidscultuur op, we schrijven als authentieke mensen authentieke boeken over onze authentieke kindertijd.
De dwang tot engagement is oud. De non-fictiedwang en het toezicht erop zijn nieuw. We zitten in het zelfde galeischip als altijd, maar nu hangt een camera boven ons hoofd die registreert of we niet liegen. De tekst van Camus’ lezing zou pas vijftig jaar later worden teruggevonden in een archief; hij kon dus vrijuit spreken. De toespraken van hedendaagse schrijvers worden geüpload en voor eeuwig vastgelegd, ze blijven beschikbaar op websites, op YouTube, het gehoor twittert en maakt opnamen met een telefoon. Het publiek is de nieuwe machthebber, en het publiek wil echtheid, jeugdfoto’s, begrijpelijkheid, wil wel eens weten wie-je-helemaal-denkt-dat-je-bent. ‘Camus didn’t have to deal with this sort of shit,’ denk ik met regelmaat.
Gelukkig zijn er twee uitwegen uit deze positie. Ten eerste kunnen we ons erbij neerleggen, al is dat eigenlijk geen uitweg. Ten tweede kunnen we de diagnose weerspreken. Hoezo is literatuur een luxeartikel? Hoezo frivool? Waarom zouden we uit schaamte onze driften temmen? Over deze laatste uitweg, die ik verkies, wil ik wat 21e-eeuwse opmerkingen maken.
Geweld
In het Nationaal Museum in Warschau werd eerder dit jaar werk uit 1974 van de Poolse kunstenaar Natalia Lach-Lachowicz verwijderd, omdat daarop een vrouw een banaan eet. De museumdirecteur gaf een verklaring voor de actie. ‘Bepaalde onderwerpen die met gender te maken hebben,’ mogen niet expliciet worden getoond, zei hij. Bovendien is in het museum geen plaats voor werken ‘die gevoelige jonge mensen kunnen irriteren’.
Die gevoelige jonge mensen, met hun irritatie rondom de banaan, spraken tot mijn verbeelding. Zijn musea plekken geworden die gevoelige jonge mensen voor ergernis moeten behoeden? Waarschijnlijk werden de kunstwerken verwijderd vanwege het katholiek conservatisme in Polen; maar dat modieuze begrip ‘gender’ in deze onverwachte bananencontext en die verwijzing naar jeugdige gevoeligheid suggereerden ook iets progressiefs. Het museum als safe space, waar je niet ongewild mag worden geconfronteerd met toxische masculiniteit in de vorm van fruit.
Camus had in 1954 in zijn lezing al over deze gevoeligheid gesproken. Over de mondigheid van de massa en de plicht haar lijden te verzachten – uitmondend in conformisme. Nu, in de 21e eeuw, is dat conformisme niet minder geworden en de wens het lijden te verzachten ook niet. Integendeel, het voorkomen van lijden is uitgegroeid tot een obsessie. Vandaar dat alles zo streng is geworden, burgers onder strikt toezicht staan en iedereen zich overal voor alles moet verantwoorden. De 21e-eeuwer is zo verschrikkelijk mondig geworden dat hij (voor zijn bestwil) voortdurend wordt gevolgd met controles en assessments, interne verantwoordingssystemen, evaluaties die hem vertellen wat hij fout doet en waarin hij tekort schiet. In mijn omgeving vallen kinderen onophoudelijk flauw omdat ze een paar keer per dag worden getoetst: allemaal om hun lijden te verzachten en te voorkomen dat er met de gevoelige jonge mensen iets mis gaat.
In deze situatie is het verhaal geen leugenachtig luxeartikel: de leugenachtigheid ervan is geen luxe, maar noodzaak. De brutaliteit van de banaan is niet een frivoliteit waarvoor de kunst zich moet schamen. Die brutaliteit is levensreddend. Kunst en verhaal zijn plaatsen waar de mondigheid zich kan uitleven in literaire vormen, in giftigheid en overdrijving, in non-conformisme, vitaliteit en agressie; niet met als uiteindelijk doel de wereld volgens opgelegde, vaste patronen te verbeteren, maar om haar aan te bieden aan ieder individu, aan iedere lezer en iedere gevoelige puber afzonderlijk.
Zijn verhalen waar? God, wat is dat nou voor een kinderachtig criterium. Als ze maar interessant zijn. Fictie is geen familienieuwsbrief. Fictie is een analyseinstrument. Een onderzoekslaboratorium. Een werkplaats. Zelf heb ik een grote voorliefde voor de gewelddadige verhaaltraditie waarin het machteloze personage zich vloekend en tierend teweer stelt tegen onderdrukkende machten. Die verhalen pleiten niet écht voor geweld, ik ben er ook niet écht gevaarlijker van geworden, ze onderzoeken hoe de wereld werkt; hoe het is om je slaand en schoppend overeind te houden.
Een maatschappij die probeert de fictie in haar galeischip in te schepen en onder toezicht te plaatsen begrijpt niet goed wat de verhoudingen zijn.
Fictie, met haar vibrato, en haar gevloek, haar vrijheid, haar drift, is een ingang tot het leven, een manier om het leven aan te kunnen, de maatschappij komt pas daarna aan bod. ‘Waarschijnlijk beoogt iedere gemeenschap, en in het bijzonder de literaire en artistieke, dat haar leden zich schamen voor hun laatste deugden,’ schrijft Camus. Maar schaamte is wel het laatst dat je zou moeten voelen voor de deugd van de fictie, die glorieuze leugenachtigheid die ons krachtig in leven houdt, terwijl de camera boven ons hoofd een paar armzalige feiten over het bestaan probeert te vangen.
—
Ieder jaar nodigt De Nieuwe Oost | Wintertuin een maker uit om tijdens Nieuwe Types te reflecteren op De staat van het verhaal, een bergrede over de ontwikkelingen in de wereld van de literatuur, de journalistiek en het gesproken woord. Na P.F. Thomése, Alex Boogers, Micha Wertheim en Marjolijn van Heemstra ligt de rede in 2019 in handen van Maxim Februari!