(entidentiteitsvorming):: gisteren was ik nog statisch
Oud-stagiair Lisa Wijker bedacht een schrijf- en illustreeropdracht, waar twee makers los van elkaar mee aan de slag gingen. De opdracht luidde: wees je bewust van niet-menselijke entiteiten in en/of rondom je huis en reflecteer op hoe wij met hen kunnen samenleven. Lisa’s inspiratie voor deze opdracht komt voort uit dat ze over onder meer schimmels, bomen en microben las dat zij binnen complexe netwerken functioneren, waarin informatie en voedingsstoffen worden doorgegeven. Dit zette haar aan het denken: ondanks dat mensen zichzelf vaak als losstaand van de natuur zien, leven we samen met allerlei natuurlijke entiteiten. Onze huizen verwilderen bijvoorbeeld hoe dan ook een klein beetje tot een paleis van stofnesten, spinnenwebben en muizenhuizen. Lisa vroeg zich af hoe wij elkaar kunnen beïnvloeden, zonder dat wij als mens al het andere meteen proberen te bestrijden. Of: wat de plek van de mens kan zijn in een dergelijk netwerk.
(entidentiteitsvorming):: gisteren was ik nog statisch |
Ka(a)te Dejonckheere (tekst) & Eva Procee (illustratie)
gisteren:: ik zakte zoemend weg in een voorslaap haast genesteld met de leegte
een zwarte ekster kwam aanvliegen smolt haast onzichtbaar tegen het raam het donker
haast als vlerk achter zich aan
zoek je nog een openingszin? ik heb vederlichte vragen goed verteerbaar
zoek je dekking? beneden ligt vast nog een bot antwoord begraven
vanochtend de vette afdruk nadrukkelijk:: een opengesperde kennisgeving op het glas
een naslagwerk van ingewanden en complexe vragen
wil je jezelf uit de nesten halen? sla dan. klop dan op de binnenkant van het raam. sla!
gisteren was ik nog speculatie:: sinds de wekkergil:: beknot
ik kam schokkerig de struiken de verbrokkelde struikelblokken de geklitte kiezels uit mijn hoofdhaar
de ademhaling stotterend in de badkamerspiegel
een onthoofde boom:: lege doorligwonden tegen bast onthoofd in een bos vol kruinen
waarin de beloftes krioelen een lege stoel in een overvolle wachtzaal
niemand weet wie niet ging zitten niemand durft
wil je vertellen hoe je hier belandde?
in mijn handpalm kiemt een richting
in mijn kuit schiet een verhaal haperend wortel
wil je vertellen uit welke handen je kroop wanneer je jezelf hebt uitgegraven waar?
in de huiskamerplant zoek ik naar restanten van wortels vind alleen een houtworm
uit de nieuwe IKEA-tafel die over mijn houterige ledematen sluipt
in mijn borstkas huist een flegmatische huilbaby die langpootmuggen de stuipen op het lijf jaagt
het slapende stof opstuivend wanneer ik voorbijkruip
op zoek naar moedermelk plantensap een goed verhaal
in dit narratief klopt iets al lang niet meer op dit lichaam klopt niets meer aan
langs de bast op borsthoogte groeien geen vertakkingen heeft iemand de knoesten beplaasterd
de ontluikende knopjes afgeknipt we hebben nog zoveel nooit besproken of bespot
eindes zo vaak in het midden gelaten
>>>>>>>>>>>>>>>>>>
(monstera/ gatenplant): het weet niets wenst niets meer te weten
(schefferla/ fijnbladige vingerplant): het mist de zachte landing van tongvallen het mist
de textuur van vermenging het kan niets meer vastnemen zonder duizelen
(sanseveria/ vrouwentongen): het wou niet hechten het wou jagen en gejaagd:: ontbinden
(huisstofmijt): het heeft aan megalomanie aanliggende ambities voelt niet meteen de behoefte
om die na te streven het ligt liever op de loer beide voetjes opgeheven toch niet op de grond
(de vogelingewanden): het wil niet meer luid wachten alleen nog
in een stille vraag die zich rizomatisch uitvouwt
(de schimmel in de linkerhoek van het behang): het giet chloor in de naden van de nacht haalt overdag
het mos van tussen de tanden van de tegels:: de woorden die kleven blijven
(bromvlieg): tussen de regels door schrobt het dode mietjes uit de harige deurmat wandluizen
uit de pels van de matras
(spinnenweb): het weet dat het hier niet meer wil wachten het blijft in het cerebrale hangen
(mot in IKEA-kleerkast): het weet niets wenst niets meer te weten
>>>>>>>>>>>>>>>>>>
gisteren was ik nog statisch:: sinds de wekkergil:: een startschot
ik trek neerhangende ledematen recht geef de fletse planten water lik de vetvlek
op de overkant van het raam niet meer begraaf de vogel in het naburige park de veren in mijn haar brandnetelwortels onder mijn oksels tussen mijn tenen het schroeien regeneratief
ik vind een reden om de nacht uit mijn keel te schrobben mijn nagels schoon grijpklaar
klaar voor associatie voor aaneenvoeging ik grijp de bomen voor het raam haast bij de keel
er lonkt een springerige opeenhoping van microben in mijn mondholte popelend
om naar de morgen te mogen springen naar eindes die soms nog maar net in het midden liggen
mijn hoofd kantelt langzaam uit het raam in de badkamerspiegel groeit het bos haast weer aaneen