De zes genomineerden voor de Afstudeerprijs 2022
Tijdens de industriedag van festival Nieuwe Types op vrijdag 28 oktober wordt de winnaar van de Afstudeerprijs 2022 bekendgemaakt. Hier lees je de komende weken fragmenten uit de eindwerken van de zes genomineerde afstudeerders: Mila Haak (Writing for Performance, HKU), Wietse Leenders (Creative writing, ArtEZ), Tine Tabak (Writing for Performance, HKU), Mona Thijs (Woordkunst, Koninklijk Conservatorium Antwerpen), Ceren Uzuner (Creative Writing, ArtEZ) en Ilse van der Velde (Creative Writing, ArtEZ).Â
Schijnbaar Eindeloos | Mila Haak
Hannah of de val | Wietse Leenders
De zon gaat onder en Hannah WĂŒrm heeft weer eens een van haar episodes. De achterklep staat open.
God, de derde persoon! roept Hannah WĂŒrm uit, en er landt een boek tegen de zijkant van een prullenbak op de lege parkeerplaats. Haar geliefde op de bijrijdersstoel kijkt zwijgend voor zich uit.
Mijn god, wat een kwaal. Ik wou dat het zo simpel kon zijn als ik, ik, ik. Dan schrijf ik gewoon iedere boterham die ik eet en is er plots een verhaal. Lief, roept ze, heeft iemand je wel eens verteld over ayahuascarituelen? Vast wel. Nou, ik krijg er echt een gortdroge mond van als iemand me daarover vertelt. Je maakt een praatje en plots blijkt meneer zijn leven in te delen in een vóór en een nĂĄ. Er wordt een reis gemaakt door de vezels van het universum en iedereen behalve hij staat te kijken naar een kotsende hippie. Zo is de ik-persoon. Een verhaal gevangen in een lichaam. Een verhaal dat eindigt met âje had erbij moeten zijnâ.
Ik heb het geprobeerd, hoor! roept ze van achter. Echt waar! En het was vĂ©Ă©l te aanlokkelijk om uit de grote pot die mijn geheugen is te snoepen. Daar was gewoon zoân enorme lekkere hoeveelheid gevoelens en herinneringen dat ik achterover kon leunen en lekker naar de vogels buiten kon kijken terwijl mijn vingers het werk deden.
En ik schreef het met een ⊠summiere stijl. Dat dwong mijn ik-persoon af. Want zo komen gevoelens het beste uit de verf. Zoveel mogelijk zeggen met zo weinig mogelijk woorden. Puh! Literaire smetvrees. Mân reet! roept Hannah WĂŒrm, mân reet! Er zou toch maar âns een woord staan dat iets onbedoelds doet! Je zou toch maar eens even niet weten wat het met je doet! En daar het universele in vinden! Schei toch uit. Ik heb toch zeker wel wat beters te doen! Ik kende iemand met smetvrees en die veegde zân reet af tot âie bloedde, en als dat schrijven is dan kap ik er nu mee! En wat deed hij toen hij genezen was? Hij werd verzamelaar! Een verzamelaar van geweldige dingen! Opgezette weekschildpadden en weet ik veel wat! Kaarten die in brand vliegen als je ze uit het pakje haalt! Gloeilampen ter grootte van-van-van zandkorrels!
Als ik een boek schud en het rammelt niet en de woorden donderen niet tussen de bladzijdes uit mieter ik het godverdomme uit mân auto! Ik doe het, hoor! Ik doe het zo! Ze slingert een boek de bosjes naast de parkeerplaats in, het fladdert door de lucht als een opgeschrokken duif.
Ik ben er haast gek van geworden, van die ik-persoon. Alles was gevoel. Ălles gevoel. Iedere scheet een verhaal. Ik ben er haast gek van geworden, echoot het over de duizenden liters asfalt die smiespelend het feit verhullen dat ook hier ooit gewoon grasland was.
—
Lees ook de rest van het fragment uit Wietse Leenders’ eindwerk Hannah of de val.
De Regenrenner | Tine Tabak
Ik ga fietsen. Naar Finisterre, het einde van de wereld. Ik zal veranderen in een mens op wielen, een cyclist, een cyclisch mens. Ik zal jagen op de horizon, die steeds weer zal verdwijnen. Ik stop met malen in mijn kop. Ik laat alles naar mijn pedalen zakken. Ik blijf rondjes draaien in een poging om vooruit te komen. Op neer, op neer. Trekken duwen, trekken duwen. Trap â trap â trap â trap â TA TA TA TA. En met dat dreunen is er een traag vergaan van de tijd. Alles smelt samen. Mijn huid, mijn fiets, mijn regen, mijn wegdek, mijn ademhaling en razende hart, mijn zon, mijn keel, mijn donkere lucht. Alles in hetzelfde ritme. De enige tijd die nog bestaat is de tijd van de honger. Ik stop om wat te eten. En ik ga weer door. Dang Dang Dang Dang. Tot de volgende fuelstop. En dit het ritmisch lied wat ik zal zingen: Dank dank dank dank. Gracias a la vida! Zo zal ik leven. Â
Dat is het plan.Â
Maar nu, op de avond voor vertrek is daar ineens de vraag âWAAROM?â. Â
Ik ben thuis, in Amsterdam-Oost. Ik zit op mijn balkon â een stukje buiten dat als binnen voelt. Ik kijk naar mijn benen en kan nauwelijks geloven dat die mij naar Spanje gaan brengen. Ik ben zenuwachtig. Waar begin ik aan? Ik ben opeens zo bang. Waarom? Ik weet niet waarom. Ik mis iemand die met me meegaat. Â
Ik zal een vrouw zijn, alleen op reis. Â
Ik ga om de simpele reden dat de route richting Finisterre bestaat. Daarom wil hem fietsen. Omdat ik besta. Omdat ik moet bewegen om dat te kunnen voelen. Omdat ik moet bewegen om te kunnen denken. Â
Ik wil schrijven over pijn en verdriet. Een gelaagd soort verdriet. Een verdriet dat je met je meedraagt en aanzwelt en wegebt zoals het getij van de oceanen. Ik moet fietsen om het op te schrijven en ik weet dat ik dat kan. Omdat het al ergens in mij woont. Dat wat ik wil schrijven is er al. Â
Er wonen demonen onder mijn huid. Ze zijn daar komen wonen toen ik dertien was en zeker wist: ik ben een vrouw. Het afgelopen jaar hebben ze weer plaats genomen aan de kop van de tafel en daardoor wordt het onophoudelijke gesprek in mijn hoofd â dat bij tijden zacht en veelstemmig is â nu opnieuw gedomineerd door een eentonig dreunende basstem. Een stem die veel pretendeert te zeggen, maar in werkelijkheid maar Ă©Ă©n ding zegt: âWaarom ben je hier?â en dan soms in de echo van de dreun âik hoor hier nietâ. Â
Op sommige dagen is het zo moeilijk om mezelf te overtuigen dat ik die stem, die mijn innerlijk behang beklad met zwarte leuzen, niet ben. Dat dat een ongewenste gast is, die al te lang is blijven hangen, waardoor mijn eigen lijf niet meer als veilig thuis voelt. Waardoor ik elke ochtend wakker word met de drang om te verhuizen. Â
In de Engelse taal is het woord voor verhuizen en bewegen hetzelfde: to move. En dat is dus wat ik elke dag moet doen. Bewegen. Om te voelen dat ik welkom ben in het lijf dat mijn naam draagt, dat ik daar mag wonen en me thuis zou kunnen voelen. Thuis, zoals ik me voelde toen ik nog niet begreep dat er naar mij gekeken werd. Â
In de maanden dat de demonen onophoudelijk met hun drilboren tegen mijn botten dreunen om mân gestel te testen, voel ik me vaak een klein en kwetsbaar kind. De trillingen schieten vanaf mijn ruggengraat mijn armen en benen in waardoor die ledematen niet meer van mij voelen. Ik voel me gereduceerd tot romp met kop en soms ben ik alleen nog kop. En daar score ik vaak punten mee. Want mijn kop is gevuld met hersenen die slimme dingen kunnen denken. En aan die slimme dingen wordt meer waarde toegekend dan aan het kwetsbare lichaam dat eraan vastzit. Â
Uit ervaring kan ik zeggen: bij de productie van gedachtes in mistige koppen op verstijfde lijven achter bureaus, is vaak alle nuance en gelaagdheid verdwenen. Het lichaam is als het ware vertrokken. Een hoofd zonder lichaam kan niet denken. Â
Ik ben een vrouw. Een ontembare vrouw. En in mij brandt een wild vuur.Â
—
Lees ook de rest van het fragment uit Tine Tabaks eindwerk De Regenrenner.
Schootheuvel | Mona Thijs
Anja had het ontdekt toen ze op een namiddag achter een paar struiken verstopt lag. Ze had het hele bos als een wilde doorkruist, met die lange bruidsluier op haar hoofd, waarover ze voortdurend struikelde. Ze luisterde of ze Leon in de verte hoorde aankomen. Hij zat achter haar aan met de appelboor van haar vader.
Geregeld stal hij keukengerief van Anjaâs ouders dat dan als wapen moest dienen in Ă©Ă©n of ander spel. Uit de presentatie van het avondeten kon Anjaâs moeder ondertussen afleiden wat Leon die dag had gepikt. âDe eiersnijderâ, zei ze stellig, toen de eierplakjes op een avond in ongelijke diktes bij de tomaat-garnaalsla waren geserveerd. Haar vader knikte erslagen. De notenkraker, de rasp, de knoflookpersâ allemaal spullen die op een zekere avond ontbraken en die Leon altijd pas de volgende dag terugbracht.
Van hieruit had Anja zicht op de vijver achter het bos. Tussen het riet dreven waterlelies, naast klaprozen haar lievelingsbloemen, en het was pas na enkele seconden dat ze zag wat er tussen die waterlelies uit het water stak: twee handen. Roerloos en loodrecht omhoog. Haar hart ging trager kloppen. Ze twijfelde niet of ze het wel goed zag, ze zĂ g het, twee handen, en iets in haar zei dat ze er naartoe moest, niet om hulp te bieden, maar omdat de handen voor haar waren bedoeld. In stilte riepen ze âAnjaâ.
Leon had nog een paar minuten nodig om de voorsprong die zij had gekregen in te halen, gokte ze. Zonder verder nadenken stond ze op, propte de tip van haar sluier achter de elastiek van haar legging en liep naar de vijver. Bij de oever knielde ze neer. Het was stil, op het gekwaak van kikkers na. De handen staken nog steeds op dezelfde plek uit het water. Ze hadden slanke vingers, zag Anja nu, en Ă©Ă©n pink was blauw gelakt. Enkele seconden keek ze naar de handen alsof ze niet bij een persoon, maar bij de vijver zelf hoorden. Wat boven en wat onder het water gebeurde waren voor even twee volkomen aparte werelden, van elkaar gescheiden door een dun oppervlak. Toen ontstonden er belletjes in het water rond de handen en kringen die uitdeinden alsof de vijver wakker werd. De handen sloegen opzij en er kwam iemand naar boven. Het was een meisje. Ze tufte water en veegde het wier uit haar gezicht. âHagar?â fluisterde Anja. Hagar keek met een schok opzij. Haar scherpe, bleke schouders glinsterden in het licht. âWat doe je?â vroeg Anja. Hagar twijfelde even, maar kwam dan naar haar toe, of het was te zeggen, ze glĂ©Ă©d naar haar toe en leek de vijver in twee te snijden. Toen ze bij de oever kwam, legde ze haar handen, die zo bleek waren dat je haar aders kon zien, op het droge, keek Anja aan en zei: âIk probeer een vis te worden.â Anja knikte en het was niet grappig, of raar, het was volkomen logisch: Hagar in de vijver, Anja op de oever en tussen hen in de warme geur van stilstaand water. Het was een geheim dat al jaren geleden leek verteld, een ontdekking die er eigenlijk geen was. âNiks tegen mijn broer zeggenâ, zei Hagar, en het viel Anja op dat ze Leon bijna nooit bij naam noemde. Toen hoorden ze hem het bos binnen stormen: âJoehoe bruidje, waar ben jeeeeâ. Hagar gleed terug naar haar plek en Anja stond recht. Normaal gezien zou ze nu dekking zoeken, maar dit keer niet. Ze liep langzaam het bos in en als een witte vredesvlag bleef ze op de open plek staan, stokstijf, handen in de lucht: hier ben ik, kom me maar halen. EĂ©n, twee. Ze hoorde achter haar zijn passen knisperen. Drie, vier. âIk heb je!â riep hij. Zijn ruwe hand gleed om haar hals en met de andere trok hij haar aan haar sluier op de grond – die zou ze deze avond weer aan elkaar moeten naaien. Met de appelboor gleed hij over haar keel en polsen, terwijl hij barbaarse geluiden maakte. Ze liet hem begaan. Ze liet hem denken dat hij hĂ Ă r had overmeesterd. En
terwijl hij zo tekeer ging en zij daar lag, op de ondergrond van dennennaalden, die als een zacht, opgewarmd bed aanvoelden, keek ze naar de vijver, in de verte. De twee handen waren van hieruit niet te zien en ze moest glimlachen: in het spel was ze verloren, maar de echte winst was van haar.
—
Lees ook de rest van het fragment uit Mona Thijs’ eindwerk Schootheuvel.
Je zal mijn ouders nooit ontmoeten | Ceren Uzuner
âMisschien kan ik hierheen verhuizen en een baan vinden bij een redactie, ergens,â zei ik.
Nesrin schoot in de lach.
âStop met lachen, ik ben bloedserieus.â
âZe zouden je verafschuwen hier,â zei Nesrin. âJe spreekt vier talen, meid.â
âDus ik zou geen vrienden maken.â
âMijn voorspelling is: je wordt in drie maanden â misschien zes â overste,â zei ze.
Ze nam een laatste trek van de joint en drukte hem uit.
âEn daarna,â ging ze verder, terwijl ze de rook uitblies. âDaarna heeft iedereen de pik op je. Niemand gaat je uit kunnen staan. Gewoon uit jaloezie. Ze zullen zeggen: kijk haar nou. Komt even binnenwandelen uit Europa en verdient nu meer dan wij.â
Ze keek op haar telefoon.
âIk moet morgen werken,â zei ze. âKom, we gaan naar bed.â
Nesrin strekte zich uit, trok een moeilijk gezicht.
âAlles okĂ©?â
âLast van mijn rug,â zei ze.
âIk masseer je wel,â zei ik.
Nesrin liep naar haar slaapkamer. Ik volgde haar.
âWil je een shirt?â vroeg ze.
âNee, ik slaap zonder,â
Ik trok mijn shirt uit en bekeek mijn torso in de spiegel. Nesrin wierp zich op bed en begon driftig te tikken op haar telefoon. Ik hoorde haar nagels op het touchscreen.
âHoer,â zei ze. âJe hebt echt een mooie buik.â
Ze gooide haar telefoon op het kussen naast haar.
âKom âs voor me staan,â zei ze. âMaar draai eerst de deur op slot.â
Ik draaide de sleutel om, zachtjes, zodat mijn tante in de woonkamer naast ons het niet zou horen en liep naar Nesrin toe. Ze ging op haar knieën zitten en legde haar handen op mijn borsten, kneep er zacht in en drukte ze tegen elkaar aan.
âJeetje, jeetje,â zei ze, terwijl ze mijn voorgevel woog.
âWat vindt Puck van je borsten?â
âSappige tieten,â zei Puck eens.
âJa, barse bongoâs,â zei ik.
Nesrin haalde de rug van haar wijsvinger over mijn buiksnor heen.
âIk vind dit stuk heel sexy altijd,â zei ze. âVooral bij mannen.â
âGa liggen,â zei ik. âIk heb beloofd je te masseren.â
Nesrin trok haar hemd over haar hoofd en ging op haar buik liggen. Ze klemde een kussen tussen haar armen. Ik sloeg mijn been over haar middel. Onze billen raakten elkaar een beetje. Ze had haar bh nog aan. Ik pakte de sluiting tussen wijsvinger en duim, drukte de twee stukken naar elkaar toe en liet ze uit elkaar schieten. Buiten tjirpten krekels.
âDat heb je vaker gedaan,â zei Nesrin.
Ik liet een paar druppels olie op haar rug vallen en smeerde het uit. Haar huid bewoog mee met mijn vingertoppen als brooddeeg dat samenkwam.
âEr is een jongen waar ik van hou,â
âOh?â
âNiks serieus. Hij wil geen relatie,â zei ze. âIk hou wel heel veel van hem.â
âIk heb een vriendin,â
âHoe lang is ze?â vroeg Nesrin.
â1,73 â geloof ik?â
âMaĆallah, hier tikken de mannen dat amper aan.â zei ze. âHou je van haar?â
Ik legde mijn handen op Nesrins schouders en drukte haar even het matras in, plofte daarna naast haar neer.
âDat was een korte massage,â zei ze.
Nesrin pakte mijn pols vast en tilde hem naar haar rug.
âZou je me zo zachtjes willen aanraken?â vroeg ze. âZoals je bij een geliefde zou doen, weetjewel?â
Ze deed haar ogen dicht. Ik liet mijn nagels over haar huid glijden, traceerde de spieren rondom haar schouderblad. Nesrin kreeg kippenvel en sperde haar ogen open.
âMân nekharen zijn overeind gaan staan, hĂš?â
âJa,â zei ik.
âWas ik maar lesbisch,â zei ze. âGeen mannen, geen gezeik, geen kinderen hoeven baren. Gewoon met mijn vrouw en kat in een huis. Het ideale leven.â
De hendel van de deur bewoog omlaag en stokte.
âNesrin?â zei mijn tante.
âGa onder de deken liggen,â fluisterde Nesrin. âWacht even, mam.â
Nesrin trok een shirt over haar hoofd en liep naar de deur. Ik hoorde haar de sleutel omdraaien.
âWaarom zit deze deur op sl-,â
âSsshhh,â zei Nesrin.
âWaarom zit de deur op slot?â fluisterde mijn tante. âSlaapt ze al?â
âJa,â fluisterde Nesrin.
âWat was je aan het doen?â vroeg mijn tante.
âIk heb een ingegroeide haar naast mijn schaamlip,â zei Nesrin.
âNog steeds?â zei mijn tante.
âJa, nog steeds,â zei Nesrin. âIk wilde niet dat je zomaar binnen zou vallen.â
âIk ga naar bed,â zei mijn tante. âMaak het niet te laat, je hebt morgen weer avonddienst,â
âIk ben tweeĂ«ndertig, mam,â zei Nesrin. âIk ben op de hoogte van mijn werkrooster. Bedankt.â
—
Lees ook de rest van het fragment uit Ceren Uzuners eindwerk Je zal mijn ouders nooit ontmoeten.
Rol | Ilse van der Velde
Na het eten kijken we de volgende aflevering van TRIGGER
. Hera is tegen me aan gekropen met haar oor tegen mijn borst. Toen Katja haar hondje adopteerde, werd ze geadviseerd om een klokje in de hondenmand te leggen. De puppy zou het getik aanzien voor het kloppen van het hart van zijn moeder. Dat zou zijn gejank âs nachts stoppen.
Mijn hart moet een op hol geslagen klok zijn. Ik voel me gevangen in mijn houding. Of eigenlijk in die van Hera. Ik rol met mijn schouders. Hera kijkt op. âNiet okĂ©?â vraagt ze.
âIk ben niet zo van het knuffelen, geloof ik,â zeg ik. âEcht niet? Ook niet met je ouders?â
âMijn ouders zijn niet het type daarvoor. Het zijn geen slechte mensen, hoor,â vervolg ik snel voordat Hera weer in psycholoogmodus schiet. âGewoon een beetje⊠Niet zo handtastelijk.â
âKnuffelen is goed voor je,â zegt Hera.
âHoezo dan?â vraag ik.
âDat gaan we nu googelen.â
Heraâs telefoon heeft patroonvergrendeling in plaats van een toegangscode. Ze moet lijnen trekken tussen negen stippen. Als je haar telefoon schuin tegen het licht zou houden, zou je uit de vingervegen op kunnen maken wat de patrooncode is. Mijn opa had een telefoon met een vingerafdrukscanner. Omdat hij zijn vingerafdruk verloor door de chemokuur, kon hij die functie niet meer gebruiken. Matthias grapte dat hij zonder vingerafdruk de ultieme misdaad kon begaan.
âEr komt een stofje vrij dat cruciaal is voor gevoelens van verbondenheid, liefde en vriendschap,â leest Hera voor, âen het is ook gewoon fijn.â
âVind je?â vraag ik.
âVind jij niet?â
âIk houd er niet zo van als mensen aan me zitten.â âMisschien heb je het te lang niet gedaan en ben je het verleerd. Zal ik het je opnieuw leren?â
Zonder op een antwoord te wachten gaat Hera staan en spreidt ze haar armen.
âKomt u maar!â zegt ze.
Meteen nadat ik ben opgestaan slaat Hera haar armen om mijn nek. Alsof ze zoân klaparmband is die om je pols krult. Ze is iets kleiner dan ik waardoor haar kin precies past in het kommetje van mijn sleutelbeen. Ik weet niet wat ik met mijn handen moet doen. Ze liggen nutteloos op haar rug. Ik voel haar bh. Ik vraag me af wat zij voelt. Mijn rug is onbekend territorium voor mij. Als ik moedervlekken of bultjes heb, zou ik niet weten waar die zitten. Waarschijnlijk voel je die niet eens door de stof van mijn shirt heen. Dat moet ze voelen: de stof van mijn shirt. Ik ben blij dat het tussen haar handen en mijn rug zit.
âJe moet iets meer deelnemen. Kijk, zo doe jij het.â Hera ontspant haar spieren. Wat overblijft is huid-op huidcontact. Alleen de spieren die haar staande houden zijn actief.
âEn zo doe ik het,â vervolgt ze. Ze oefent lichte druk uit op de plekken waar mijn lichaam het hare raakt. Ik voel mijn hart steigeren in mijn borstkas, mijn ademhaling versnellen. Ik denk aan de posters in het biologielokaal van mijn middelbare school. Drie lichamen: Ă©Ă©n met het skelet afgebeeld, een tweede met de bloedsomloop en een derde met het zenuwstelsel. Alsof die lichamen alleen dat in zich hadden. Ernaast zou een vierde kunnen hangen: de romp en nek rood gekleurd, de bovenbenen iets minder rood en de rest van het lichaam wit. Het zou heten: âplekken waar Nate door Hera is aangeraakt.â
Ik ben opgelucht als ze me eindelijk loslaat. Of niet? Hera houdt me op armlengte vast, haar handen op mijn schouders. Het wit in haar ogen stralender dan anders. Ze glimlacht. Wat er daarna gebeurt, gaat zo snel dat ik het niet bij kan houden. Het ene moment beweegt Hera haar hoofd naar het mijne toe en het volgende duw ik haar van me af. Dat ze op de vloer neerkomt, kan ik nog net voorkomen door haar polsen vast te grijpen. Zachtjes laat ik haar neerkomen op het vloerkleed.
âSorry,â zeg ik. âSorry, sorry, sorry. Ik ben zo onhandig. Gaat het?â
Hera knippert beduusd met haar ogen.
âJawel,â zegt ze. Uit haar blik of stem kan ik niet opmaken of ze boos is. âWil je me even overeind helpen?â âDe vijf seconden zijn al voorbij,â zeg ik. Als Hera niet lacht, zeg ik vlug met uitgestoken hand: âSorry. Grapje. Natuurlijk help ik je.â
—
Lees ook de rest van het fragment uit Ilse van der Velde’s eindwerk Rol.
Voor de achtste keer op rij reikt Wintertuin de Afstudeerprijs uit aan de student met het beste afstudeerproject. Met deze prijs geeft de organisatie aandacht aan een nieuwe lichting schrijvers en makers. Studenten van de schrijfopleidingen van Gerrit Rietveld Academie, Koninklijk Conservatorium Antwerpen, Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en ArtEZ University of the Arts konden tot 14 juli hun werk insturen.