Vergeet de panters

Jantine Wijnja  - 12 juli 2024

Je groeit op met de panters, of zij groeien op met jou. Jullie groeien door elkaar heen. Ze likken je gezicht schoon als je gehuild hebt, geven plaagstootjes tegen je halsslagader. Je vertelt ze alles, hier in deze tuin, op de top van deze heuvel, iedere avond. De panters luisteren, snorrend in de lome late zon. Of misschien luisteren ze helemaal niet – luieren ze enkel, denkend aan malse reeën. Het doet er niet toe. Jij wilt bij hen zijn, zij tolereren jou.
Dit is het domein van de panters. Zij zijn thuis, jij bent te gast. Dit is een tuin die grommen kan, een tuin met gele ogen in het struikgewas en traag bewegende ruggen achter een muur van groen. Een tuin vol in de modder verglijdende pootafdrukken en kapotgewreven bast. Omgevallen bomen, een halfvergaan prieel, de geur van natte grond en grote dieren. Met aan de rand een kleine gemanicuurde weide en het huis waar jij toevallig geboren bent. Een tuinpad slingert zich van de voordeur tot aan de rand van het panterdomein. Maar jij was nooit een kind dat op het pad bleef.
Je vindt de panters als je vijf bent – of misschien vinden ze jou. Je verkiest hun vochtige snuiten boven de lippen van je tantes. Lippen die altijd dun blijven, hoeveel taart er ook tussen wordt gepropt. De tantes mogen jou niet kussen, de panters mogen dat wel. Je koestert iedere schram van hun nagels.
Als je ouder wordt moet je mee op de jaarlijkse picknick met je dorpsgenoten. Deze picknick verloopt volgens een vast patroon. Van de grapjes die gemaakt worden tijdens het autoritje tot de meegebrachte etenswaren; van de spelletjes in het gras tot aan de paarvorming. Gedurende de dag ervaar je een oplopend gevoel van paniek. De voorspelbaarheid boezemt je angst in. Pas als je helemaal aan het einde van de dag weer naar de heuveltop kunt gaan, pas als de onbetrouwbaarheid van stoeiende klauwen weer bij je is, pas dan weet je je weer veilig.
De panters dragen je dromen en geheimen. Ze accepteren alles precies hoe het is. Je belangrijkste beslissingen laat je zonder nadenken over aan hen. Soms eten de panters één van je andere, saaiere vrienden op. Het maakt je niet uit: dit hoort bij panters. 

Ontredderd ben je, als je op een avond naar jullie ontmoetingsplek op de heuvel gaat en de panters zijn er niet. Hun ogen niet, hun ruggen niet, zelfs hun geur is weg. Ook de volgende avond baadt de heuveltop in hun afwezigheid. Op de derde avond kruip je met bonkend hart op handen en knieën snuivend door de bossage. Je zoekt pas gebroken takken of een spoor van vers gekrabde bast. Plukken vacht; tekenen van een gevecht. Je zoekt stukken van het verhaal, opdat je hun afwezigheid kunt duiden. Je zoekt, maar vindt niets. Enkel wat tekenen van hun voorbije aanwezigheid. Een zwerm oude pootafdrukken in de modder bij hun drinkplek. De kuilen naast de vijver waar ze hun woeste lijven zo vaak hebben neergelegd.
Jij koestert die plekken, bezoekt ze religieus. Je zet schalen vlees op strategische plekken rond de heuveltop, in de hoop de panters terug te lokken. Misschien zijn ze verdwaald, zeg je tegen jezelf. Misschien zijn ze geschrokken en de verkeerde kant op gerend. Maar de panters komen niet terug, de regen spoelt de pootafdrukken weg en de wind waait de kuilen vol aarde.
Eén zomer en alle tekenen van de panters zijn verdwenen.
Nog een zomer, en het is alsof ze nooit hebben bestaan. 

Jouw pact met de wereld is altijd via de panters verlopen. Zonder de panters struikel je voortdurend en weet je niet wat je moet doen. Je doet voortdurend het verkeerde en anders dan vroeger raakt de afkeuring die je ten deel valt je nu. De wegende blikken van je tantes prikken in je rug. Op de jaarlijkse picknick met je klasgenoten val je huilend van verveling in slaap boven een half opgegeten baguette. Je begrijpt dat je een nieuw pact zult moeten sluiten met de wereld. Een pact dat niet afhankelijk is van panters.   

Je gaat naar de heuvel, naar de plek waar jullie samen de meeste tijd doorbrachten, en kijkt om je heen. Naar die grote, wilde tuin die bonkt van de afwezigheid. Je zal al het zeer omvormen tot iets moois. Iets dat van jou is. Je pakt een spade en begint. Al gauw krijg je de smaak te pakken.
Je werkt hard. Je zweet. Je graaft een kuil, een enorme kuil voor een enorm zwembad. Je houdt niet eens van zwemmen maar je hebt het nodig om een kuil te graven, een onzichtbaar graf voor onzichtbare panters, en terwijl je graaft zingt het door je botten met elke schep aarde die je over je schouder gooit: vergeet de panters, vergeet de panters, vergeet de panters. Hijgend leg je paden aan, je gooit er zakken vol grind overheen, het wordt een harde tuin. Er komt een hek omheen, besluit je verwoed: je moet absoluut een hek. Je wilt planten die uitbundig bloeien, maar wel binnen vastomlijnde perken, je wilt een veranda omzoomd met glas, je wilt een geglazuurd standbeeld in alle kleuren van de regenboog, een kruidentuin zoals de monniken die hadden. Een tuin, kortom, die nooit zou kunnen bestaan in symbiose met panters.
En ergens onderweg sluit de tuinman aan. Misschien komt het door het briefje dat jij ophing bij de supermarkt, ‘hulp gezocht, vergoeding conform afspraak’. Misschien zag hij je graven toen hij langs fietste. Hoe dan ook, de tuinman komt aan, zet zijn fiets tegen het hek en begint te helpen. Maar de tuinman heeft zo zijn eigen ideeën over wat een mooie tuin is. Hij maakt de rechte hoeken zachter, strooit zaad uit voor veldbloemen, plant vier perzikbomen rond het zwembad. De tuinman gaat niet meer weg. Samen bouwen jullie een nieuw huis, met een nieuwe veranda. Bovenop de heuveltop. Pal naast het zwembad.
‘Wat ben jij eigenlijk aan het vergeten,’ vraag je de tuinman op een dag terwijl je uitrust op je spade.
Hij kijkt je aan met warme ogen, trekt een wenkbrauw op.
‘Ik ben niets aan het vergeten. Ik ben iets aan het vinden.’
En je laat de panters los.  

Je nieuwe pact met de wereld verloopt via dit huis en deze veranda, via de tuinman en de perzikbomen. Het is een minder intens en chaotisch pact. Je struikelt niet langer. Jullie gaan samen mee met de jaarlijkse picknick en maken na afloop grapjes over hoe saai het wel niet was. Elke zomer zijn er schalen vol rijpe, geurige perziken. 

En dit is nu een zomeravond als een postkaart. Zo’n zomeravond die zich terugvouwt in zichzelf. De diepblauwe contouren van de tuin steken af tegen een hemel bij zonsondergang, die dezelfde kleuren kent als een volle, rijpe perzik. Jullie zitten tegenover elkaar aan de prachtig gedekte tafel op jullie zelfgebouwde veranda. Kristallen glazen flonkeren op hagelwit tafellinnen, het kalme ritme van de krekels vormt de muziek bij het diner. De tuinman legt zijn hoed op tafel en kijkt naar jou. Tevreden.
Dus hoe kan het dan. Dat jij nu aan deze tafel zit en vanuit je ooghoek een eerste, onmiskenbare trilling ziet. Een zwarte rug die soepel langs het hekwerk glijdt, en even later verderop nog één. Dat je op de bries een subtiele vleug ruikt van die zo vertrouwde geur, en dat er dan niets in je is dat aarzelt. Dat je nog eens goed kijkt naar het zwembad, de veranda en de tuinman en dat je zo verbaasd bent dat het je geen moeite kost om afscheid te nemen. Dat je onder de tafel stilletjes je sandalen uitdoet om de grond weer te voelen. Dat je hart sneller klopt als je een laag grommen hoort en het geluid van grote lijven die zich tegen de spijlen werpen.
Dat je je mond afveegt, je servet neerlegt. En dat alles in je zwijgend opstaat om de poort los te doen en ze welkom te heten. 

 

Deze publicatie is ons toegestuurd als kopij. Wil jij ook werk insturen? Stuur je tekst of idee naar nvho@wintertuin.nl, samen met een motivatie van een paar regels. Binnen acht weken ontvang je van ons een reactie.

Jantine Wijnja is schrijver, gespreksbegeleider, en maakt zich met Stichting Grondwerk hard voor collectieve besluitvorming van onderop.