Heel lang niet

Jochem Klinkhamer  - 12 juli 2024

Door de stof van de hangmat kon ik het gras onder mij zien. Vermengd met het zonlicht, kreeg het een oranje waas. Met mijn hand streelde ik er zachtjes overheen. Af en toe pakte ik een plukje gras vast en gebruikte dat om ons heen en weer te wiegen.
Lig je wel eens ’s nachts wakker? vroeg ik.
Hm?
Lig je wel eens ’s nachts wakker?
Ja, tuurlijk, zei Lois.
De tuin stond in volle bloei: de rozen rondom het terras schreeuwden rood (twee keer per week water geven, stond er op het briefje dat mijn moeder had achtergelaten), het gras was lang (één keer per week maaien), de perenboom hing vol en bij het terras kon je de druiven eten die als een afdak over het kleine tafeltje hingen. Ook de maïs van de boer die naast ons woonde, stond in bloei, waardoor wij omringd waren door een natuurlijke afscheiding.
Jij dan? vroeg ze na een tijdje.
Hm ja, soms wel.
Mijn wang drukte tegen de stof van de hangmat aan, waardoor ik mompelend praatte. Dat vond ik wel goed klinken.
Lois draaide zich een kwartslag naar mij toe, waardoor ook zij nu met haar wang tegen de stof lag. Ineens waren onze hoofden dicht bij elkaar. Haar adem was warm. Snel deed ik alsof ik geconcentreerd naar het ruitvormige patroon in de hangmat keek, dat zich steeds herhaalde, als een soort aaneenschakeling van gekleurde diamanten.
Maar dan val ik eigenlijk ook snel wel weer in slaap, zei ik. Ondertussen draaide ik mijn hoofd van haar weg en pakte een nieuw plukje gras vast om het wiegen van de hangmat gaande te houden.
Vanuit mijn ooghoek zag ik de zandbak waar ik als kind in speelde. De houten rand die het zand bijeen hield, leek nu belachelijk laag. In het midden stond nog altijd het keukentje, van waaruit ik maaltijden bereidde voor mijn ouders. Pannenkoeken vaak.
Uren kon ik in mijn eentje in die zandbak zitten. Gefascineerd door een bloem. Of een dier. Tenminste, dat vertelden mijn ouders mij later. Ze hadden dat plaatje zo vaak geschetst, dat ik niet meer wist of ik het mij zelf nog herinnerde, of dat ik hun verhaal had overgenomen.
In die zandbak bedacht ik verhalen. Ik was toen al wat ouder, en hoewel ik wist dat ik die verhalen dan zelf verzon, vond ik het toch spannend om te doen alsof dat niet zo was. Alsof de personages echt bestonden en de tuin het decor was, waar het verhaal zich afspeelde.
Waar denk je dan aan? vroeg Lois. Als je wakker ligt.
Ik wilde weer naar hoe toe draaien, maar ik wist niet wat ik dan zou moeten doen als onze hoofden weer zo dichtbij elkaar lagen en bleef daarom naar de zandbak kijken.
Ik kan ’s nachts gewoon nadenken over dingen, zei ik, en dan snap ik niet dat ik daar overdag zo normaal over doe. Of eigenlijk niet eens aan denk.
Hm, zei Lois.
’s Nachts voelt het dan gewoon anders, die gedachtes. Groter ofzo.
Ik kon Lois’ gezicht niet zien, maar ik dacht dat ze nadacht. Met mijn arm lag ik tegen die van haar aan en voorzichtig schoof ik met mijn pink iets meer naar haar pink. Ik kon hem bijna raken.
Wat voor dingen dan? vroeg Lois.
Ja, van alles, zei ik.
Achter mij hoorde ik de sproeiers aanspringen; het automatische systeem waar mijn vader zo trots op was. Hij had zelf de slangen aangelegd, gaten geprikt op de plekken waar de hortensia’s stonden, en de timer aangesloten.
Stef?
Hm?
Wat dan?
Even draaide ik mijn hoofd naar Lois en keek of ze naar me keek. Toen ik zag dat dat niet zo was, draaide ik snel weer terug.
Over dat ik dood ga, zei ik. Even hield ik in. Toen voegde ik daar aan toe: Niet van oh misschien ga ik straks wel dood door een auto ongeluk ofzo, maar meer dat ik ooit dood ga. Als ik oud ben.
Hm, ja, zei Lois en draaide zich om op haar rug, waardoor de hangmat heen en weer schudde. Toen ze eenmaal lag, duurde het best lang voordat we weer tot stilstand kwamen. Daar denk ik soms ook aan, zei ze.
Ja? vroeg ik.
Ja, maar dan denk ik ook vaak dat iedereen een keer doodgaat, dat hoort wel echt bij het leven.
Hmhm, zei ik, uit een soort automatisme en baalde daar toen meteen van.
Soms dan vind ik het ook wel eng hoor, dat dat dan een keer gaat gebeuren, zei Lois. Maar er zijn al zo veel mensen die dood zijn gegaan voor mij. Als die het allemaal kunnen, dan kan ik het ook wel, denk ik.
Even was het stil. Toen draaide ik naar haar toe en glimlachte om te laten merken dat ik haar had gehoord. Ja, zei ik toen, dat is ook zo, en keek opzij naar de zandbak. Ik zag mezelf daar zitten, vijf jaar geleden. Blonde haren, toen nog, en donkere bruine ogen – zwart bijna. Als ik nu weer een verhaal moest verzinnen, waar zou dat dan over gaan? Hoe deed ik dat vroeger?
Misschien zou het gaan over precies dit waar ik het nu over had met Lois. Of eigenlijk, waar we het over probeerden te hebben. Een verhaal over hoe ik als verstijfd in bed lig en denk aan hoe mijn vader het laatst aan mij beschreef: dat ik er heel lang niet was, ergens zwevend in het zwarte niets. En toen ineens wel. Heel kort, als je het vergelijkt met de tijd in het zwarte niets. En hoe ik er daarna weer heel lang niet meer ga zijn.
Ik gaf de hangmat nog een zwiep en sloot mijn ogen. Heen-en-weer gingen we. Na een tijdje zei Lois: Misschien is dat ook zo.
Hm?
Misschien is dat ook zo, dat van die gedachtes.
Hoe bedoel je? vroeg ik, nog steeds met mijn ogen dicht.
Dat het ’s nachts anders voelt, zei Lois. Dat zei je eerder; dat je gedachtes ’s nachts anders voelen. Anders dan overdag.
Ja, zei ik.
Misschien lijkt het alsof je overdrijft, ging ze verder. Als je ’s nachts in bed ligt. Maar misschien is hoe je dan nadenkt over de dingen wel echter dan overdag.
De hangmat ging nog steeds heen-en-weer. Echter dan overdag, echoden Lois’ woorden. Zo leek dat inderdaad soms; dat ik ’s nachts de dingen een andere waarde gaf. Ik dacht weer aan het zwarte niets van mijn vader en mijn verstijving. Eigenlijk was het mijn lichaam die de dingen ’s nachts een andere waarde gaf. Alsof mijn lichaam zei: besef eens hoe bizar dit allemaal is.
Ik weet niet hoe lang het duurde totdat een beweging van Lois mij terugbracht naar de hangmat. Ik legde mijn kin op de rand en keek naar mijn jongere zelf, zittend op het houten frame van de zandbak, druk schrijvend.
Het ging nu vast over hoe ik zou doen alsof dat de normaalste zaak van de wereld is; dat heel lang er niet zijn, en dan ineens heel kort wel, en dan weer heel lang niet. Over dat ik dan de volgende dag toch gewoon zou doen wat ik in de nacht zag als volstrekt zinloos: opstaan en mijn dag beginnen. Dat heel korte moment van wel hier zijn, wat eigenlijk een wonder is, vullen met alledaagse dingen: tanden poetsen, eten, naar de universiteit, goede cijfers halen en me daar druk om maken, het belangrijk vinden wat de vrienden van mijn vrienden van me vinden.
Ik zag mijn twaalfjarige ik knikken. Ja, dit is goed, dacht hij vast.
Ik wist ook dat hij het over een paar minuten terug zou lezen en niet tevreden ging zijn met wat hij schreef. Dat alles cliché klonk.
Snap je wat ik bedoel? vroeg Lois.
Terwijl ik met mijn kin op de rand van de hangmat bleef liggen, pakte ik met mijn pink haar pink vast. Ik wist niet waarom, maar dat was ineens niet meer spannend.
Dat hoe je nadenkt ’s nacht misschien wel echter is dan overdag? herhaalde ik om mezelf wat tijd te geven.
Ja.
Ja, dat denk ik soms ook. Alsof je dan pas snapt hoe gek het is wat we eigenlijk aan het doen zijn.
Nee, dat bedoel ik niet.
Oh, zei ik.
Ik bedoel dat je dan misschien wel het helderst denkt, zei Lois terwijl ze met haar wijsvinger mijn handpalm streelde.
Even zei ze niks, en daarmee hield ook het strelen van haar wijsvinger op. Toen ging ze verder: Dat alle verwarring en verdoving van de dag dan is weggevallen. Dat je niet meer wordt afgeleid door alle ruis om je heen. En dat je dan pas kunt zien hoe de dingen eigenlijk echt zijn.
Ze haakte het topje van haar vinger achter die van mij, waardoor onze handen zich in elkaar sloten. In mijn hoofd ging ik na wat Lois had gezegd: Dat je dan pas kunt zien hoe de dingen eigenlijk echt zijn.
In de verte hoorde ik een grasmaaier aangaan. Ik moest zelf niet vergeten te maaien voordat mijn ouders morgen thuiskwamen.

 

Deze publicatie is ons toegestuurd als kopij. Wil jij ook werk insturen? Stuur je tekst of idee naar nvho@wintertuin.nl, samen met een motivatie van een paar regels. Binnen acht weken ontvang je van ons een reactie.

Jochem Klinkhamer schreef zijn eerste gedichten op zijn twaalfde. Vooral als hij verdrietig was. Of heel blij. Of als zijn MSN-tijd op was. Nu schrijft hij korte verhalen. Vaak over mensen en hun emoties – altijd eigenlijk. Zijn werk is verschenen op Papieren Helden.