Zwart gat

Koen de Vries  - 15 augustus 2024

Wintertuin organiseert elke maand in drie steden Literatuurnest, een werkplaats waarbij makers een tekst aan collega-schrijvers en lezers kunnen voorleggen om feedback te ontvangen en met nieuwe ideeën en inzichten verder te werken. In 2024 biedt Wintertuin een aantal talentvolle Literatuurnest-schrijvers nadien een extra feedbackronde aan en een podium om hun werk te delen met de wereld. Een van die schrijvers is Koen de Vries, van wie we met trots het poëtische verhaal ‘Zwart gat’ publiceren.

 

Zwart gat

Ik heb besloten dat ik van het einde van de wereld af wil zwemmen. Van de grote waterval. Ik ga in zee en ik zwem zonder om te kijken naar de horizon. Pas als ik er voorbij ben, kijk ik om.
Mijn moeder vertelde vroeger dat je onderwater gewichtsloos bent, maar dat is niet waar.
Ik duik onder de oppervlakte van de zee en sluit mijn ogen.
Water trekt en perst en als je je verzet dan duwt het terug. Mijn moeder zei dat het net is of je in de ruimte bent. Dat er geen boven of onder meer bestaat. Maar als ik naar de bodem zwem, word ik omhoog geduwd en als ik probeer te drijven, zak ik naar beneden.
Ik kom boven en een golf slaat in mijn gezicht. Het zoute water loopt mijn neus in, door mijn keel, mijn longen in. Ik hoest het uit.

O

Ze sloeg haar armen om me heen. ‘Wat zie je?’ vroeg ze.
Ik liet de telescoop los en we staarden samen met onze blote ogen naar de hemel. ‘Weet ik niet zeker,’ zei ik. Op mijn schoot lag een sterrenkaart.
‘Ze lijken allemaal zo op elkaar.’
Ik knikte.
Ze lachte, kuste mijn hoofd en zei dat het wel echt bedtijd was.

O

De wind trekt aan mijn haren en blaast in mijn ogen, doet alles om me om te draaien.  Ik maak een slag en duik onder een golf door.
Een volgende golf doemt op en ik duik direct weer onderwater voordat ik naar lucht kan happen.
Hijgend kom ik boven en de wind spuugt in mijn mond.

O

‘Wist je dat we meer weten over de ruimte dan over de bodem van de oceaan? Over sterren, planeten, zelfs over zwarte gaten, ook al zijn die onzichtbaar.’ Ze streek over mijn haren. ‘Wist je dat?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Het is echt zo. Over de ruimte weten we zelfs hoeveel we niet weten, maar over de zeebodem? Geen flauw idee.’ Ze grinnikte.
‘Slaap lekker,’ zei ze.

O

De sterren fonkelen in het water en dansen op de golven, op de ribbels die ik met iedere slag voor me uit druk. Ik blaas er een onderwater. Met een plop komt hij weer boven.
Ik kijk omhoog en zoek de ster die ik besloten had te volgen. Hij was groot en blauw en stond recht boven de horizon. Zijn naam wist ik niet. Als kind had ik die misschien geweten.
Ik strek mijn armen en blaas nog een ster onderwater. Druk hem met mijn handen omlaag. Plotseling rolt de blauwe ster van een golf af en neemt zijn plaats in. Opnieuw kijk ik naar boven, recht omhoog vanaf zijn reflectie in het water, terug naar de blauwe ster.

O

‘De oceaanbodem staat vol vulkanen.’ Ze lag naast me in het vochtige gras. ‘En er zijn allerlei planten en diertjes die van die vulkanen leven. Van de warmte. Wist je dat?’
Ik rolde mijn hoofd heen en weer.
‘En bacteriën ook. Stel je voor, wonen in een bubbelbad. Heerlijk.’ Ze lachte en prikte zachtjes in mijn zij, maar ik bleef naar de sterren staren. Als ik wegkeek zou ik minstens de helft kwijtraken en ik had zo hard gewerkt om ze te vinden.
‘Of koraal, of schimmels.’ Ze vouwde haar handen op haar buik ineen. ‘Wat vind je eigenlijk de mooiste ster?’
Ik trok mijn schouders op. Ze kroop dicht tegen me aan omdat ze dacht dat ik het koud had.

O

Onder me drijft een wolk kwallen. Ze stralen een helder, wit-blauw licht uit en krioelen over elkaar heen, onder elkaar door, dwarrelen dieper dan ik kijken kan. Hun tentakels slepen ze als sporen met zich mee.
Ik houd mijn ogen vlak boven het wateroppervlak. De wolk reikt tot voorbij mijn blikveld.
De kwallen zetten uit, trekken samen, worstelen zich door het water. Als geheel draait de wolk rond, om zichzelf heen. De kwallen in mijn ooghoeken worden het hardst meegetrokken.
Ik druk mijn ogen in het water. De kwallen vervagen tot een bleke waas, te diep om op te duiken. Ik kantel mijn hoofd en kijk onder mezelf door. Mijn lichaam fonkelt ook. Lichtblauwe puntjes spoelen langs mijn huid, blijven hangen in mijn navel.

O

Mijn haren waren altijd nog nat wanneer ik door de schuifdeur van het zwembad naar buiten kwam. Ze drupten op mijn trui en jas en als het waaide kwam ik rillend thuis.
‘Hoe was het?’ vroeg mama onderweg.
Ik leunde met heel mijn gewicht voorover op mijn stuur. ‘Stom,’ zei ik.
‘Waarom?’ vroeg ze.
‘Daarom. En de meester is ook stom.’
‘Oh,’ zei ze.  We draaiden onze straat in. ‘Wat hebben jullie allemaal gedaan?’
Ik stapte af, liep met mijn fiets naar de schuur en wachtte tot mama de deur zou openen.
‘We moesten onderwater onze ogen openhouden. De meester pakte je bij je schouders en duwde je onder. Dan moest je hem aankijken en als je je ogen dichthield, trok hij ze zelf open.’ Ik vouwde mijn armen over elkaar en leunde tegen de muur, mijn kin omlaag.
‘Oh ja,’ zei ze. Ze opende de voordeur en trok haar schouders op. ‘Dat heb je soms.’

O

Het water trekt steeds harder aan mijn armen, mijn borst, mijn benen. Het probeert mijn voeten onder mijn lichaam door te zuigen en me onbeheersbaar rond te tollen, maar ik maak me lang. Plat. Als een surfboard.
Vlak onder de horizon drijft een schaduw in het water. Hij hangt stil. Dikt in, zet uit. Over heel de breedte van de zee strekt hij zich uit, zo ver als ik kan zien. Flarden schaduw scheuren los van elkaar en groeien vervolgens direct weer vast.
Ik steek mijn hoofd in zee. Diep onder me versmelt de schaduw met de schaduw van het water. En dan zie ik kleine puntjes glinsteren. Zilveren schubjes, wijd opengesperde ogen, spartelende vinnen die het licht van de sterren willekeurig rondslaan.
De oceaan is doorsneden door een muur van vissen. Grote, kleine, allemaal gevangen in de stroming, verwoed worstelend om niet te worden opgezogen.
Ik maak een slag en zwem tussen ze door. Hun schubben strelen mijn ellebogen, mijn oksels, mijn heupen. Alsof ze me gezamenlijk verorberen.
Achter de muur is het water leeg.

O

Langzaam liet ik mijn jas van mijn schouders glijden. Ik staarde naar de zee. Mijn handen waren kommetjes en ik ving de jas op, knipperde met mijn ogen en liet hem alsnog in het zand vallen. Ik trok mijn shirt over mijn hoofd en mijn broek omlaag en legde ze erbij. Mijn ondergoed stopte ik in mijn schoenen en mijn schoenen gingen bovenop de stapel.
Het dunne zand glipte door mijn tenen. Ik beet op mijn lip en liep naar de waterlijn. Een golf sloeg tegen mijn enkels en trok zachtjes aan mijn voeten.
Mijn knieën verdwenen onderwater.
Mijn dijbenen.
Mijn heupen.
Tot mijn navel stond ik in het water en ik liet me voorovervallen.

O

We liepen door de branding, precies daar waar het water over onze voeten heen het strand op kroop, van onze voeten af rolde, en om onze tenen heen terug naar zee gleed.
‘Mooi hè,’ zei mama. Lage golven spoelden ruisend over elkaar heen, alsof ze speelden met elkaar. De zon begon oranje te worden.
Ik knikte. Ik hield haar hand vast.
‘Stel je voor dat je daarnaartoe zou zwemmen. De horizon. Dat je met bungelende benen op de eerste rij zit.’
‘Ja.’
Ze lachte. ‘Vanaf hier is het vast veel mooier.’

O

In de verte doemt de horizon op. Of eigenlijk zijn afwezigheid. De golven worden niet meer kleiner om heel ver weg als dunne rimpels te verdwijnen. Worden niet meer plat. Ze gaan omhoog, omlaag, omhoog, zijn weg. Gevallen.
De sterren aan de horizon schijnen met meer kracht en de duisternis is zwarter, feller, alsof ik onderweg een bekraste bril ben kwijtgeraakt. Ik ga omhoog.
Zo ver ik kan zien strekt de rand zich uit. Het water rolt eroverheen. Ritmisch pulserend schieten de pieken van de golven erlangs, van rechts naar links, als elektrische signalen. Ik ga omlaag.
Ik trek mijn armen in en ga verticaal in het water hangen. Het gaat omhoog, maar ik ga naar beneden, word plat tegen de rand gesmeten. Ik druk me overeind. Een golf kolkt over me heen en perst tegen mijn rug.
De rand is van glas. Ik kijk erdoorheen en zie een volle maan. Langzaam klimt hij omhoog, hij komt al bijna boven.
Het water grijpt me vast en tilt me op en ik zet mijn voeten tegen de glazen rand. Met mijn schouders duw ik het water terug. Het gaat weer omlaag en mijn hoofd steekt erbovenuit. Ik kijk naar rechts, tel af tot de volgende piek. Vier. Drie. Zo ver ik kan trek ik mijn longen open. Een.
Het water grijpt me vast, tilt me op, laat me voorzichtig los. En ik val voorover.
Ondersteboven val ik naar beneden, ook al bestaat boven of onder in de ruimte niet. Ik draai me naar het glas. De oceaan wordt steeds donkerder, steeds dieper en het glas steeds dikker, zodat het bleke maanlicht niet tot het water doordringt.
Ik breng mijn gezicht dichterbij en scherm de maan en sterren met mijn handen af. Doorzichtige visjes, meterslange wormen, hagelwit koraal, bubbels uit een scheur in de grond. De zeebodem komt met grote snelheid op me af. Twee. Een. Ik houd mijn adem in. En zweef er dan voorbij.

 


Wie schrijft doet dat vaak alleen, zonder kantoor of collega’s. Literatuurnest biedt een ontmoetingsplek waar je met andere schrijvers, dichters, verhalenvertellers en lezers kunt sparren en feedback krijgt op je werk. Gezellig, vrijblijvend en zonder grote verwachtingen.
Er zijn Literatuurnest-edities in Nijmegen, Utrecht en Tilburg (in samenwerking met literair productiehuis Tilt). Elke editie komt maandelijks op een vaste avond samen. Per bijeenkomst is er ruimte voor twee of drie schrijvers om een tekst voor te leggen. De groepen worden begeleid door ervaren schrijvers en redacteuren. Nieuwsgierig naar meer, of wil je een keertje meedoen? Lees meer over Literatuurnest en hoe je je kunt aanmelden.

Literatuurnest Nijmegen en deze publicatie worden mede mogelijk gemaakt door Gemeente Nijmegen.

Koen de Vries studeert wiskunde aan de Radboud Universiteit. Hij schrijft zowel proza als poëzie en eerder verscheen zijn werk al op Notulen van het Onzichtbare, in Op Ruwe Planken en op de website van De Revisor. In het voorjaar van 2024 was hij KwarTAALdichter bij taalcollectief De Kneep.