De vloer is lava

Leon Trapman  - 12 juli 2024

Altijd met rechts boven komen, dat is belangrijk. Het zijn veertien treden, dus met links op de eerste en dan met twee treden tegelijk verder. Halverwege klampt Stijn zich altijd vast aan de trapleuning, zijn arm geeft hem een middelpuntzoekende kracht die hem de bocht door jaagt. Naar boven moet altijd snel, want een zwartgemouwde arm zou hem in zijn kraag kunnen grijpen en de voorraadkast onder de trap in kunnen sleuren. Altijd als hij die deur opendoet, stiekem, om te kijken of oma er lange vingers heeft liggen, doet hij zo snel mogelijk het licht aan om de schimmen geen kans te geven. In het zwakke licht van het peertje aan het plafond staat alles tenminste stil.
Bovenaan de trap springt hij meteen op de drempel van de studeerkamer. Het lijkt op een vergeelde vloerbedekking met vlekken erin, maar eigenlijk is de vloer van kolkende lava die alleen door de drempels van de kamers in toom wordt gehouden. Op het hout is hij veilig. Hij stapt de studeerkamer binnen. De geur van sigaren dringt zich op, de penetrante walm is in de gordijnen getrokken en in de boeken die de kasten tot aan het plafond vullen. Opa komt hier niet meer, maar zijn geur verdwijnt niet. Stijn klimt in de stoel, zet zich af met zijn hand tegen de rand van het bureau en draait rondjes tot hij duizelig wordt. Tot stilstand gekomen buigt hij zich over een bekrabbeld vel papier.
Hij is belangrijk nu, ze mogen hem niet afleiden want hij is bezig. ‘Nu niet!’ roept hij, terwijl hij zich voorstelt dat iemand in de deuropening verschijnt. Hij is nodig. ‘Eerst dit afmaken,’ en hij rent naar een van de boekenkasten, glijdt haastig met zijn wijsvinger over de ruggen van de hoogste rij boeken waar hij bij kan. Hij pakt er eentje uit, leest zonder te lezen en roept dan ‘Dat is het!’ terwijl hij terug naar het bureau rent. Hij buigt zich weer over het papier, maar al snel richt hij zijn blik op. Het spel voelt opeens voorbij. De vitrage wappert zachtjes, het raam staat open. Spelende kinderen in de speeltuin. Beneden de gedempte stemmen van zijn ouders en oma. Ze zullen zo wel roepen voor de thee.
Van de ene drempel naar de andere, via de badkamer naar de zoldertrap. Twaalf treden, dus met rechts op de tweede en dan met twee tegelijk verder. Op zolder is het donker. Een streep daglicht valt door de deuropening van de kamer op de vloerbedekking. Daar moet hij zijn. De logeerkamer, al logeert er nooit iemand. Het bed ziet er altijd even onbeslapen uit, de door zijn oma gebreide sprei strakgetrokken over de dekens. Dat geldt trouwens voor alle bedden in het huis, behalve dat van zijn oma zelf. Hijzelf slaapt altijd in zijn vaders oude kamer, die met de oerwoudgordijnen.
Er is iets met het slot van de kledingkast in de logeerkamer, de sleutel zit erin maar hangt een beetje naar beneden. Stijn wiebelt net zo lang totdat het mechaniek hem pakt. De deur zwaait open, hij schrikt even zodra zijn evenbeeld in de grote spiegel aan de binnenkant van de deur verschijnt. De planken liggen vol overhemden, truien en broeken. Gestreken, gevouwen, opgestapeld. Aan de kleerhangers rechts alle colbertjes, sommige in een doorzichtig plastic omhulsel. Hij herkent alles. Alleen opa’s favoriete overhemd ontbreekt. De rode trui wil hij hebben, hij kan er net bij als hij op zijn tenen staat. Hij trekt hem uit de stapel, houten kogeltjes tikken op de vloer en verdwijnen onder de kast. Die liggen ertussen om te voorkomen dat de truien worden opgegeten, zegt oma, maar Stijn weet niet door wie dan. De schimmen zitten alleen beneden, in de voorraadkast tussen de potten appelmoes. Hij drukt de trui tegen zijn neus. Studeerkamergeur. Opa’s geur.
Zijn moeder roept. Thee met chocolaatjes. Hij frommelt de trui tussen de andere truien in de kast en rent met twee treden tegelijk de zoldertrap af. Vanaf de eerste tree springt hij de badkamer in, zijn hielen missen op een haar na de vuurzee achter hem voordat hij zijn evenwicht hervindt. Zijn blik valt op het kastje boven de wastafel, hij kan er net bij. Toch even kijken. Achter de deur zitten twee plankjes. Bovenin liggen een blok scheerzeep en een scheerkwast. Dassenhaar, want dat was het beste, had opa eens gezegd toen Stijn hem op een zondagochtend in zijn kamerjas voor de spiegel had aangetroffen. Maar dan, op het plankje daaronder, een grijns in een glas. Roerloos. Roze tandvlees met daaraan rechte rijen witte tanden, scheefgezakt in het water.
Stijn staart één, twee, drie minuten naar die krampachtige lach zonder lippen. Hij hoort zijn opa’s lach, die bulderlach van hem, waarbij hij zijn ogen dichtkneep en zijn tanden ontblootte. Zo lachte hij wanneer hij Stijn achternazat rond de eetkamertafel, net zo lang tot een van de twee het opgaf. Meestal was dat  opa, wiens bulderlach na een tijdje overging in een onbedwingbare hoestbui. ‘Oei oei,’ zei zijn opa als het ergste voorbij was, en met betraande ogen en een rood aangelopen gezicht keek hij Stijn aan en dan barstten ze allebei opnieuw in lachen uit. Het rode hoofd van zijn opa en die lach, ze staan in zijn geheugen geprent. Hij laat die herinnering niet verdringen door die andere herinnering, van een andere opa lijkt het wel, met een gelig en gevlekt, ingevallen gezicht, liggend in die koude kamer die zo vreemd rook.
Een stem. Ergens in de verte zegt iemand zijn naam. Pas als hij zijn blik afwendt en zijn oma in de deuropening ziet staan, merkt Stijn dat zijn mond is opengevallen. Ze kijkt naar hem, dan naar het gebit, vervolgens weer naar hem en stapt dan de badkamer binnen. Terwijl ze achter hem gaat staan, legt ze een hand op zijn schouder. Als ze vervolgens met haar andere hand kordaat de deur van het kastje dichtduwt, ziet Stijn hun spiegelbeeld zijn blikveld in draaien. Via de spiegel kijken ze elkaar aan, hij met zijn wenkbrauwen opgetrokken, zij met de zweem van een droeve glimlach om haar lippen.
‘Oma?’
‘Kom jongen, we gaan theedrinken.’
In de spiegel ziet hij hoe ze zich een beetje vooroverbuigt en zijn wangt kust. De weeïge geur van haar parfum dringt zijn neusgaten binnen en hij voelt hoe haar tanden door haar dunne lippen heen tegen zijn voorhoofd drukken. Dan draait ze zich om. Stijn sloft achter haar aan richting de trap. In plaats van lava raken zijn voeten alleen nog de groezelige vloerbedekking van de overloop.

 

Deze publicatie is ons toegestuurd als kopij. Wil jij ook werk insturen? Stuur je tekst of idee naar nvho@wintertuin.nl, samen met een motivatie van een paar regels. Binnen acht weken ontvang je van ons een reactie.

Leon Trapman is jurist, gitarist en schrijver. Hij geeft les op de Radboud Universiteit en doet onderzoek naar verkiezingen en politieke partijen. Eerdere verhalen van zijn hand verschenen in Op Ruwe Planken en bij De Optimist.