Otto en de stilte
Literaire notulen Duizendenéén
Het Wintertuinfestival werd op zondag 25 november op bijzondere wijze afgesloten in Bibliotheek Gelderland Zuid. Granate organiseerde een middag rondom literair talent met een niet-Nederlandse achtergrond. We luisterden naar een dichtersestafette, keken twee korte films en duidden een gedanst gedicht. En we dronken granaatappelsap. Jozien Wijkhuijs luisterde aandachtig mee en interpreteerde.
Otto en de stilte
Op zondag wil Otto vooral luisteren. Doordeweeks is hij nogal een prater, volgens zijn familie op het irritante af. Zijn eerste herinnering is hoe zijn oom, gezeten in de houten schommelstoel in de woonkamer, bulderend vroeg of iemand dat geouwehoer uit kon zetten. En hoe zijn vader opsprong en Otto zenuwachtig de kamer uit dirigeerde. Die avond kreeg hij een extra toetje na de aardappelen.
Otto praat in zichzelf, tegen de kat, tegen huishoudelijke voorwerpen, tegen zijn telefoon. Maar niet op zondag. Op die dag zoekt Otto naar een stilte die intens genoeg is om al het andere uit te zetten.
Hij probeerde al van alles. Een yogales die geheel zwijgend moest worden doorstaan, bijvoorbeeld, en een stilteretraite in het bos bij Klazienaveen. Maar iedere keer was de stilte te wijds. Hij kon de grenzen ervan niet zien en ging daar onwillekeurig naar op zoek. ‘Als ik nu nog een half uur stil ben, mag ik daarna weer FIFA spelen’, dacht Otto dan. Of: ‘Zou een uur stilte beter voor je zijn dan drie uur? Is het net als met dutjes doen?’
Vroeger had hij de kerk. Hij was geen kind dat vrolijk naar de kindernevendienst huppelde, voor hem geen plastic bekertje ranja in het troosteloze zaaltje met het systeemplafond. Hij wilde de preek horen. Of eigenlijk, de preek niet horen. Het niet hoeven begrijpen, gewoon zitten, luisteren, maar geen interactie aangaan met de woorden, of met zijn ouders, of met het boek met psalmen in zijn hand.
Nu hij niet langer in de kerk kan zitten zonder na te denken over het waarom daarvan, heeft Otto een andere manier gevonden. Regelmatig bezoekt hij poëziemiddagen in een taal die hij niet begrijpt. Hij kijkt naar de mensen om zich heen, die begrijpend knikken, maar gelooft niet dat zij wel weten wat er wordt gezegd. Soms heeft hij losse gedachten. Zo denkt hij bijvoorbeeld op dit moment: ‘Ik denk dat de meeste mensen die begrijpend knikken niet weten wat er wordt gezegd’.
Maar die gedachten vervliegen weer, en dan is het gewoon stil. Hij luistert naar klanken die hij niet kan reproduceren en woorden waarvan hij niet weet waar ze beginnen en waar ze ophouden. Hij hoort andere mensen nog wel kuchen, of te lomp lopen op cowboylaarzen, maar het raakt hem niet. Hij mag gewoon zitten en luisteren, en hoeft niets te doen.
Als hij thuiskomt, schrijft hij soms op losse briefjes waar hij dacht dat de middag over ging, waar die man met de bril het over had, wat de naam van dat ene gedicht zou kunnen zijn. Het briefje waarop hij schreef ‘meer afstand, meer leven’ plakt hij op de zijkant van zijn boekenkast.