2.13 Lucie
Vier alumni van de opleiding Schrijven van het Brusselse RITCS delen waar zij mee bezig zijn
We nodigden vier alumni van de opleiding Schrijven van de Brusselse Media- en Theaterschool RITCS uit om te delen waar zij na hun afstuderen mee bezig zijn. Dit leverde drie heel verschillende publicaties op. Hieronder lees je een tekst waarvoor alumna Lotte Ogiers zich liet inspireren door het schilderij Lucie van Henri Leys.
‘De heropening van het KMSKA was groot nieuws in Antwerpen. Het museum was dan ook tien jaar dicht geweest voor renovatie,’ aldus Lotte. ‘Toen ik ging kijken, viel een erg smal schilderij in een overvolle zaal me op. De schilder Henri Leys had zijn eigen dochter Lucie geportretteerd. Vrolijk werd ze niet van het te nauwe kader dat hij voor haar koos: haar rok paste niet meer in het beeld.’
Henri Leys, Lucie Leys, inv.nr. 1229, foto: Hugo Maertens, Collectie KMSKA – Vlaamse Gemeenschap (CC0).
Het portret van Lucie Leys door Henri Leys is te bezichtigen in zaal 2.13 van het KMSKA.
2.13 Lucie
Deze vogel vliegt niet meer. Jij hebt hem aan het raam gezet. Een tijd geleden lag er een veertje naast zijn opgezette vleugel. Ik gaf het aan je. En jij vroeg om het te laten liggen. Wat was, is. De vleugel. Een veertje. Wat stof.
Ik schilder je, koningin, zeg je. De wapperende gordijnen zorgen voor een zeefdruk van licht: sterren op de muren. Kleine flikkeringen. De wind maakt hen rusteloos. Kijk, Lucie, kijk. Ik geef je mijn ogen. Mijn blik is tussen de sterren. Die muren. Ergens anders wil ik zijn.
Onze hond ligt naast je voeten. Zijn oren bewegen af en toe. Ik probeer zijn ritme te vinden, iets van muziek in hem. Nu, nee, nu gaat het gebeuren. Alleen zijn roze buik gaat op en neer. En jij, die mijn gezicht haar vormen geeft. Heen en weer. Een drukkende hand op doek. Verraderlijke vegen, korte tikken, krassend. Dat zullen dan mijn ogen zijn. Wat denk je in mij te zien? Je bent gegroeid, zeg je en ik denk aan de bomen die hun blad verliezen.
Kin recht, lach eens even. Stil nou. Stil. Zie je mij niet? Je knijpt je ogen toe en denkt: waar is ze gebleven. Je denkt mij in een kamer aan een haard. Een vuur dat brandt. Zo, en een rok tot op de grond, ver weg kan ze niet lopen. Geen grond, geen voeten, de lucht mijn vlucht. Als alles omgekeerd was dan hadden we kunnen wisselen.
Je schouders moeten breder, rug wat recht. Wat ben je klein. Gekruiste armen en een stap naar achter. Ga nog eens wat opzij. Ik schilder je met mijn ogen op de gesloten deur. Denk aan het moment dat ze weer opengaat en jij de kamer verlaat. Mag ik je niet kaderen? Je mompelt wat. Kijkt naar de andere voorbeelden in de kamer. Hoofdstukken zijn het, afgebakende gehelen van een langer verhaal. Oude mannen, vrouwen en hun kinderen. Vergelijk ons maar. Dan hang ik je er ook ergens tussenin.
De naden van de handschoen zijn dik. Ik voel waar de stof mijn vingertoppen raakt. Alsof de vingers van vrouwen extra bescherming vragen bij het grijpen, raken, oprapen. Mijn andere handschoen laat ik losjes hangen tussen mijn vingers. Het patroon versus de lege vorm, mijn vrije hand. Ik voel hoe alles kan. Ik houd me eraan vast.
En Lucie, draag je kruis op het hart. Ik slik. De velours strepen van de stoelen hebben zich langzaam uitgeveegd. Wit en rood worden roze aan de randen. Mijn stoel aan het raam heeft zelfs geen strepen meer. Door mijn billen, de zon. Hier schuift de tijd voorbij.
Kom, duifje kom. Met zijn kopje schuurt hij tegen haar nekje aan. Ik ben de opgezette vogel. Gruwelijk, zo voor het raam te staan en te kijken naar wat je leven was. Niet vallen, niet vallen, wil ik roepen wanneer ze zo op het dak, zo op elkaar zitten. Roe-koe-koe klinkt het in mijn keel terwijl het kruis mijn adem drukt en ik alleen zijn vegen hoor. Zo van die zachte veren, een vleugel, terwijl een ander mijn gezicht vormgeeft.
Ik denk aan jou, ook jij zal kijken, of er wat was, wat is, stof op mijn lippen, misschien een spin met fijne draden die, opnieuw, en opnieuw, een nieuw kader maakt, de hoeken verbindt, en ik denk, je zal kijken en zeggen, roe-koe-koe, waar is de muziek, en ik tussen de sterren, die muren, waar hoofdstukken patronen worden, flikkeringen nu en dan, tegen jou, wat heb je dat mooi gedaan, en echt, een leven, echt waar, is dat waar of echt, geef me je blik tussen mannen, vrouwen en kinderen misschien, tijdloze roze strepen, houd me losjes vast tot ik je toch ontglip.
En later, pas veel later, beweegt de hond zijn oren weer.
—
Bij de opleiding Schrijven aan het RITCS worden studenten ingewijd in de kunst van het vertellen. Het doel is om inventieve en veelzijdige verhalenmakers op te leiden die na hun studie in diverse disciplines en werkomgevingen aan de slag kunnen. De opleiding kent een multidisciplinaire aanpak, waardoor de studenten de gelijkenissen en verschillen tussen de uiteenlopende narratieve vormen beter leren begrijpen en gebruiken. Zo krijgen zij de kans om te ontdekken waar hun persoonlijke talenten en voorkeuren liggen.