Onder de huid
Onder de huid is een performatief gesprek over de poreuze huid tussen het personage, de schrijver en de wereld. Schrijvers Jante Wortel en Corinne Heyrman hebben beiden een debuutroman geschreven die gebaseerd is op een persoonlijke ervaring en waarin het hoofdpersonage een eetstoornis heeft. Dat schept een band. In gesprek met elkaar onderzoeken ze via briefwisseling en performance hoe een eetstoornis zo onzichtbaar en toch zo alomtegenwoordig kan zijn. Hoe kun je als schrijver onderscheid maken tussen jezelf en het personage? Hoe dicht laat je een personage bij jezelf komen? En wanneer is iets te kwetsbaar? Tijdens het Wintertuinfestival op 1 april staat Onder de huid in de paarse zaal van Doornroosje, hier lees je vast twee brieven uit Jante en Corinne’s briefwisseling.
Arnhem, 4 augustus
Ha Corinne,
Ik schrijf je iets later terug dan gepland, terwijl ik gek genoeg de afgelopen weken heel veel bezig ben geweest met de thematiek van onze brieven – een (potentieel) ziek, ontregeld lichaam, hoewel op een iets andere manier dan waar wij het over hebben. Ze noemen eetstoornissen ook weleens sluimerziekten, een probleem dat pas aan de oppervlakte zichtbaar wordt wanneer het zich al lang en vaak diep heeft kunnen nestelen. En nu juist dat is iets waar ik ineens bang voor ben. Een paar weken geleden werd er bij mij een gen geconstateerd dat een verhoogde kans op borstkanker met zich meedraagt. Dat gen heb ik, mijn moeder heeft het, mijn oma had het. Aan de ene kant ben ik er behoorlijk rustig onder, maar aan de andere kant gebeurt er ook iets geks: de vertrouwensband met mijn lijf die ik de afgelopen jaren zo zorgvuldig heb geprobeerd te herstellen – of wellicht: voor het eerst heb opgebouwd – is verstoord. Het voelt alsof ik een verborgen level in een computerspel heb ontdekt, een level waar ik eigenlijk helemaal niet op zat te wachten. Dat ik het gen nu heb betekent natuurlijk dat ik het ook al had toen ik twaalf was, maar juist dat knaagt aan die vertrouwensband. Had mijn lichaam al die tijd een geheim voor mij? Is er iets aan het groeien dat wanneer het zich aan mij openbaart al veel te ver heen zou kunnen zijn?
Ik wil niet te ver van ons onderwerp afwijken, de reden dat ik erover vertel is namelijk wat er daarna gebeurde. Het nieuws ontregelde me. Ik had me erop voorbereid, maar toch sloeg het best hard in. Door het moeten nadenken over keuzes waarvan ik eerder niet eens wist dat het keuzes waren, werd ik opnieuw in het diepe geworpen. Waar je het over hebt met zo’n arts is één groot kansspel, je maakt een keuze tussen percentages en dan is er natuurlijk óók nog de kans dat er nooit iets gebeurt. Uiteindelijk ga je naar huis met niets, er is niets duidelijk geworden, er is alleen geconstateerd.
Na het nieuws merkte ik al vrij snel de terugkeer van bepaalde dwanggedachten. Het welbekende verlangen naar houvast, naar controle. Structuur aanbrengen in het eetpatroon. Het grappige is wel dat ik dat vrijwel direct constateerde: ik doe het weer. Ik probeer met mijn eten te compenseren wat ik op andere vlakken niet in de hand heb.
Om terug te komen op een van de vragen die je stelt in je brief, ik denk dat ik eetstoornissen ook niet begrijp. Dat maakt het – inderdaad – zo interessant erover te schrijven, te praten. Maar de mijne kén ik wel, althans gedeeltelijk. Ik heb zo vaak in dat kamertje zitten reflecteren op mijn eigen gedrag dat ik een deel van de patronen nu kan herkennen. En toch is het daarmee niet altijd opgelost. Want hoewel je kunt weten wat je doet en waarom dat niet goed is, is het toch niet altijd mogelijk daar (direct) verandering in te brengen. In je eentje.
Als ik praat over eetstoornissen, put ik vaak het meest uit mijn eigen ervaring. Ik kan ook haast niet anders dan vertellen hoe het voor mij is, want zoals ik eerder ook al noemde, het is voor iedereen anders. Ik probeer die glimmende sticker waar je het over hebt er denk ik ook niet helemaal af te pulken, maar ik zoek wel naar wat er onder die sticker zit, naar de dingen die die sticker wellicht ten onrechte wegmoffelt.
Toen ik begon te schrijven over mijn eetstoornis en de reis naar Noorwegen waar in Weerlicht over verteld wordt, heb ik gelijk mijn ouders opgebeld en gezegd: het worden personages. Wat jullie gaan lezen komt deels overeen met de werkelijkheid, en jullie gaan jezelf er ongetwijfeld in herkennen, maar het wordt fictie. Ik ga dingen verzinnen.
Hoewel ze dat heel goed begrepen en het ook leken te accepteren, is die lijn op het moment van lezen natuurlijk heel dun. Ik schrijf over een moeder met een zuurstofslangetje, dat slangetje heeft mijn moeder ook. Ik schrijf over een boekje dat de vader bijhield, dat boekje had mijn vader ook.
Voor mijn moeder was het denk ik, toen het boek er eenmaal was, het lastigst om de werkelijkheid en de fictie uit elkaar te halen. We hebben, om het zo maar even te zeggen, heel vaak hetzelfde gesprek gevoerd. Dat was een kwetsbaar gesprek. Ik heb natuurlijk ook dingen opgeschreven die ze daadwerkelijk gezegd en gedaan heeft, en juist dat maakt het zo lastig. Voor haar was het het moeilijkst om niet bezig te zijn met hoe andere mensen het boek zouden lezen. Ze was bang voor het oordeel. Wat zouden ze denken van ‘de ouders’? Hadden ‘zij’ het goed gedaan als ouders? Dit uitte zich enerzijds door heel expliciet te benoemen dat het ‘toch echt een fictieverhaal’ was geworden, en anderzijds door haast met trots te verkondigen dat die caravan inderdaad echt in het ravijn geflikkerd was destijds.
Hoe was dit voor jou? Hoe reageerde jouw omgeving op het onderwerp, de benadering? Je geeft aan dat je tijdens het schrijven koos om niet meer met familieleden te praten, heb je dit achteraf wel gedaan? En hoe gingen zij hiermee om?
Ik vind het mooi wat je schrijft over liegen op papier. Dat ervaar ik net zo. En soms wel echt met het Anna Delvey-gevoel, ik kan me voordoen als iemand anders, de waarheid verweven met leugens en niemand behalve ik weet wat er echt is en wat niet. De vrijheid die dat met zich meebrengt vind ik het mooiste aan schrijven. Ik kan ergens ontzettend veel schaamte bij voelen en het tóch opschrijven. Misschien juist daarom, dat dat het spannend maakt. Soms is die schaamte daarna weg. Soms denk ik: de lezer mag alles van mij weten. Er zit altijd nog papier tussen.
Ik lees nu het boek Good Girls van Hadley Freeman, met als ondertitel a story and study of anorexia. Hierin las ik iets dat ik graag aan je voor wil leggen, ik ben benieuwd hoe jij erover denkt. Bij mezelf constateerde ik in elk geval een gevoel van herkenning, en tegelijkertijd vind ik het lastig om dat toe te geven. In al mijn behandelingen is het ook nog nooit over dit ene stukje gegaan, terwijl ik denk dat het wellicht onwijs belangrijk is.
‘People make the mistake of thinking of anorexia as a behavioural disorder, one to do with skipping meals and exercising obsessively. But those behaviours have become very common in our society among women who aren’t actually anorexic,’ Professor Hubert Lacey, director of the Eating Disorders Service at St George’s Hospital in London, tells me. ‘Anorexia nervosa has a pathognomonic psychopathology, which is that the sufferers have a very deep-rooted fear – a phobia, even – of looking, in a sense, well.’ In other words, anorexia is not a desire to be thin – it’s a desire to look ill.
Die laatste zin deed het voor mij. Ja, dacht ik daarbij. Zo heeft iemand het nog nooit eerder benoemd. Niet zo direct. Zo hard. Als ik denk aan periodes waarin mijn eetstoornis heel erg aanwezig was wilde ik nooit dun zijn. Ik wilde (en dit vind ik best lastig om op te schrijven) ziekelijk dun zijn. Ziek. En hoe tegenstrijdig is dat, bij een ziekte waarbij het allerbelangrijkste voor herstel is dat je beter wilt worden? Maakt dat het zo lastig om te herstellen? Dat je in moet gaan tegen wat je denkt dat je wil? En waarom schaam ik me nu als ik ‘hardop’ uitspreek dat een deel van mijn ziekte misschien inhield dat ik ziek wilde zijn?
Ook ik merk dat ik nog zoveel meer te vragen heb, zoveel meer te vertellen. Maar ik zal het bewaren.
Ik kijk uit naar je antwoord.
Liefs,
Jante
Eindhoven, 9 augustus
Dag Jante,
Het moet zwaar zijn om dit proces nu door te maken, om achter het diep opgeborgen geheim van je lichaam te komen. Een soort gamelevel uit de toekomst, in level twee kun je door een poort waardoor je level acht al kunt spelen. Dat moet ingewikkeld zijn, vooral omdat ik herken dat je in het herstel van een eetstoornis leert je lichaam te voelen. Ikzelf ben het herstel eerst aangegaan omwille van mijn moeder, ze zei: ‘vertrouw me maar, doe het voor mij’ en dat deed ik. Daarna deed ik het voor mijn hoofd, rationeel begreep ik dat het anders moest en dus probeerde ik mijn lichaam te negeren. Uiteindelijk kwam het besef dat er onder dat hoofd ook armen, benen en een buik aanwezig zijn en leerde ik mijn lichaam eerst te accepteren en dan te vertrouwen.
En nu lapt-ie je dit. Alsof je wordt bedrogen door een geliefde met wie de relatie nog niet helemaal goed zit.
Ik ben een hypochonder, bij elk bobbeltje of plekje zit ik bij de huisarts. Een jaar geleden durfde ik een tijdje niet meer te gaan, omdat ik na een reeks bezoeken een nieuwe moedervlek had laten onderzoeken die uiteindelijk een muggenbeet bleek, waardoor ik me heel erg schaamde, vooral tegenover alle mensen in de wachtkamer, en dacht dat ik op een zwarte lijst terecht zou komen. Ik weet mijn hypochondrie altijd aan twee dingen: het feit dat ik een master in drama heb behaald en het feit dat mijn moeder huisarts was en dat als ik haar ’s avonds, na een hele dag mensen met doorgaans verkoudheden (of muggenbeten) aan te horen, zei dat ik hoofdpijn of iets anders onrustwekkends had, ze meestal antwoordde dat ik maar eerst eens goed moest gaan slapen. Nu besef ik dat ik waarschijnlijk een hypochonder ben omwille van mijn band met mijn lichaam. Ik vertrouw die geliefde nog steeds niet helemaal. En misschien wel terecht.
Hoe voelt het lichamelijk sinds je weet dat je het gen hebt?
Goed dat je de dwanggedachten en -manieren snel herkent. Later in je brief schrijf je dat je de ziekte niet begrijpt, maar wel kent. Dat is geruststellend om te lezen. Ik ken en herken de ziekte ook, soms pas na een tijdje, maar toch. Misschien zie ik ze soms zelfs wel te veel. Dan voel ik me triest, geïrriteerd of onzeker en denk ik dat het de ziekte weer is die een ander jasje aangetrokken heeft. En dat hoeft het niet te zijn: het is belangrijk om het ziek-zijn te durven loslaten. Om ook ‘gewoon’ geïrriteerd te kunnen zijn.
Dat sluit aan op wat je citeerde uit Good Girls van Hadley Freeman, dat het in een eetstoornis niet om de uitingen gaat (het lijnen, de vele work-outs) maar dat het in essentie gaat om het ziek zijn, niet dun maar ziekelijk dun zijn. Dat is een sterke definitie, omdat het laat zien dat niet elke persoon die even te gefocust met afvallen bezig is, ermee te maken heeft. De definitie raakt mij ook, omdat het schaamte met zich meeneemt. Een beetje zoals toen ik, nadat de dokter mijn ‘moedervlek’ ontmaskerde, door de wachtkamer weer naar buiten liep. Dat je het gevoel krijgt dat je ziek wilt zijn. Dat je de artsen in de maling neemt, terwijl er tegelijkertijd echt iets aan de hand is. Je wilt het niet, het is er.
Ik herinner me een jurygesprek op het conservatorium waarin ik met drie juryleden de blokkade die ik op het podium ervaarde besprak. Een van de juryleden had net geconstateerd dat er een gespannenheid in me zat die hij niet begreep en uit het niets brak ik. Tussen het schokken door vertelde ik over mijn eetstoornis, dat ik mijn lichaam sinds mijn herstel probeerde te negeren en dat het me op het podium overviel dat ik dat lichaam effectief nog altijd had.
‘Heb je een idee van de reden van die ziekte?’ vroeg een jurylid.
Ik noemde dat de oorzaak onduidelijk is, maar dat ik in die tijd speciaal wilde zijn. Ook dit vind ik moeilijk om op te schrijven, omdat het lijkt alsof ik iets te kiezen had. En dat was natuurlijk niet zo. Maar in de ziekte schuilt een drang naar iemand willen zijn, iemand speciaal willen zijn.
‘Speciaal klinkt als een beperking,’ zei een jurylid toen. ‘Bijzonder vind ik passender.’
Fucking schrijvers, dacht ik toen.
Wat Freeman schrijft, doet me ook denken aan een film die ik enkele maanden geleden in de bioscoop zag, Sick of Myself, waarin een meisje pillen slikt die haar ziek maken. Ze krijgt er uitzakkingen van in haar gezicht en valt veel flauw. Gedurende de film voel je als kijker aan dat ze dit om exact dezelfde reden doet: iemand willen zijn. Een plek willen opnemen in de maatschappij.
Ik denk dat we hier op een interessant punt gekomen zijn, omdat het moeilijker wordt om te beschrijven. Ergens heb ik een vermoeden dat een eetstoornis, en andere psychische aandoeningen, optreden wanneer een persoon een onvolledigheid ervaart. De ziekte helpt dat gat op te vullen, waardoor je tijdens het herstel ook dat gat weer tegenkomt en dat nu net is wat je niet wil. Ik ben benieuwd hoe jij daarnaar kijkt.
Op je vraag hoe mijn omgeving reageerde op het onderwerp en mijn benadering ervan: dat wisselde. Ik herinner me dat Tim de proefdruk las en zichzelf in de vriend herkende, maar opgelucht was dat het personage ook heel uitgebreid kookte (dat doet hij niet) en enkele tics van een gemeenschappelijke vriend had. ‘Ik ben het niet,’ merkte hij op en hij leek aan die twee details veel waarde te hechten.
Van de reactie van mijn moeder had ik meer schrik. Ik herinnerde me namelijk nog hoe ze tijdens de boekpresentatie van Mogelijke eigenschappen, mijn chapbook bij Wintertuin, naar Frank Tazelaar toe ging en zei: ‘Ik ben de schuldige’. De novelle ging namelijk over het feit dat ik een donorkind ben en daar is zij als bewust alleenstaande moeder natuurlijk in haar eentje verantwoordelijk voor. Ook voor het feit dat ik überhaupt leef trouwens, maar dat vergat ze even.
Ook zij las de proefdruk van Het begin en zijn oneindigheid, naar eigen zeggen eerst vanuit zichzelf (‘de moeder’) en daarna pas als lezer, en zei me: ‘Het is heel persoonlijk. Maar ik vind het mooi.’
Zoals jij in je brief schreef durf ik op papier ook dingen te benoemen waar ik me eigenlijk voor schaam, omdat andere zaken compleet verzonnen zijn en de lezer dat toch niet kan uitmaken. ‘Er zit altijd nog papier tussen’ is trouwens een uitspraak die ik op mijn schrijfbureau plak. Maar mijn moeder kent die details vaak wel, dus dat maakte het spannend. Ik hoop dat ze vooral leest hoe strijdbaar en steunend de moeder in het verhaal is, hoe onmisbaar ook, en niet blijft hangen aan de dingen die op kritiek kunnen lijken.
Daarnaast heeft ze me verteld dat ze vroeger met dezelfde problemen worstelde en denk ik dat ze ook een schuldgevoel ervaart, dat ze opnieuw ‘Ik ben de schuldige’ wil uitroepen, maar dan op een andere manier. DNA blijkt iets waar je je schuldig om kunt voelen, iets wat ik nog niet helemaal begrijp, maar mijn moeder schrijft er helaas geen boeken over.
Hoe is dat bij jou, rondom de eetstoornis en rondom het gen, hangt daar een mate van schuldgevoel aan vast?
Tijdens die boekpresentatie in Antwerpen waarover ik je al eerder schreef, zat er dus veel familie in de zaal. Een tante met beginnende dementie werd door het verhaal dat ik op het podium over mijn grootvader hield helemaal teruggeworpen in de tijd, bleef nadien maar doorpraten over het overlijden van mijn opa, waardoor enkele ooms, tantes en mijn moeder later een avond bijeen gekomen zijn om er verder over te praten. Blijkbaar is er maar weinig over de psychische ziekte van mijn opa gesproken en ik vond het mooi dat het boek daar de aanleiding voor was. Dat vind ik trouwens niet omdat zij me persoonlijk kennen, ik vind het ook mooi om te lezen dat mensen die ik niet ken een eetstoornis beter zijn gaan begrijpen na het lezen van het boek. Of toen een vrouw me via Instagram een berichtje stuurde dat ze een tienerdochter heeft met een eetstoornis en zij en haar man los van elkaar het boek kochten en er veel aan hadden.
In mijn nieuwe boek onderzoek ik onze omgang met sterfelijkheid, het einde, en is de moeder in het verhaal ernstig ziek. Onlangs vroeg mijn moeder: ‘Gaat het nieuwe boek weer over ons?’
Ik antwoordde dat er wel een moeder in voor komt maar dat zij het niet is.
‘Alle mensen hebben natuurlijk een moeder,’ merkte een tafelgenoot op en ik vroeg me af hoe ze hierop zal gaan reageren. Of ze zich er weer in zal herkennen. De moeder in het verhaal zal natuurlijk wel trekjes van mijn eigen moeder krijgen, dat vind ik juist interessant, maar mijn eigen moeder is niet ziek. Als ik eerlijk ben, vind ik dat tijdens het schrijven ook best spannend, ben ik soms bang dat ik zo met de werkelijkheid aan de haal ga dat het misschien wel realiteit wordt. Het is alsof ik de grenzen van autofictie onderzoek in de omgekeerde richting. Is dat iets wat je herkent?
Ik heb ook nog veel vragen, onder andere over de verwrongen perceptie tijdens een eetstoornis, en wil ik je nog vertellen over mijn psychiater die het opnam tegen een van de bekendste koks van België, maar daar ga ik later op in. Voor nu veel moed en rust, lieve Jante. Tot gauw.
Liefs,
Corinne
—
Onder de huid is een performatief gesprek over de poreuze huid tussen het personage, de schrijver en de wereld.
Concept en tekst: Jante Wortel en Corinne Heyrman
Regie: Wieke van Rosmalen
Technische en artistieke ondersteuning: Booi Kluiving
Video: Aswin Baaijens
Deze performance is te boeken. Interesse? Mail naar heyrmancorinne@gmail.com.