Plaza de la Paja
First Person Mag presenteert
Plaza de la Paja
De lucht is hier droog en warm. Het rechthoekige plein wordt omringd door de vele hoog opgestapelde balkons, waaraan hier en daar een witte of juist bonte was hangt. Het aanzicht van deze Zuid-Europese woningen, waarvan de kleuren dof maar warm zijn, staat in scherp contrast met de grijze kerk die als een massief blok, dreigend en ondoordringbaar, opdoemt aan één van de korte zijden van het plein. Aan de randen van het plein, waar zich enkele cafés en restaurants bevinden, staan plastic tafels met eromheen van die stoelen die eruitzien alsof ze van riet geweven zijn en ribbelpatronen achterlaten op je billen wanneer deze niet met kleren zijn bedekt. De stoel waarop ik ben gaan zitten staat lichtelijk scheef op de afhellende ondergrond. Tientallen mussen vliegen heen en weer en af en toe strijken ze, één voor één, met nieuwsgierige blikken in hun ogen, voor mij neer op tafel of op de lege stoel naast mij. Het midden van het plein is groot en leeg. Alsof de stad een plek nodig had om tussen alle drukte in de smalle straten door op adem te komen en daarom dit plein verzon. Ik leg de kaart van Madrid, gehavend door de dagen die het versleet in mijn zweterige broekzak, voor me neer. Het aanzicht ervan maakt me rustig, alsof de wereld in een doosje is gestopt: overzichtelijk en grijpbaar. Zwarte strepen vormen samen de mozaïek van straten, wijken zijn netjes in pastelkleuren verdeeld, ingescheurde vouwlijnen bepalen de grenzen van de stad. Lijnen. Overal trekken we rechte lijnen om het één van het ander te onderscheiden, om alle chaos om ons heen strak in te pakken.
‘Hola!’ De barman van het café verschijnt met een glimlach op zijn gezicht aan mijn tafel. Hij torent hoog boven mij uit en vraagt of ik iets te drinken wil. Zijn huid is doordrenkt van zonlicht en zijn lange, donkere haren zijn bijeen gebonden met elastiek. Zijn lichaamsbouw doet denken aan klassieke beelden uit de Griekse oudheid: eerst niet meer dan een luttele homp klei in de warme handen van een beeldhouwer, maar geleidelijk gekneed tot een gestroomlijnd, expressief lichaam waarvan elke spier nauwkeurig te volgen is met het topje van je wijsvinger. Voor mijn ogen verandert hij in een levende spiegel, die mij enkel in het scherpe licht van misplaatstheid weerkaatst, waardoor ik van binnen ineenkrimp, mezelf kleiner en kleiner maak totdat enkel leegte overblijft. Nauwelijks hoorbaar bestel ik een zwarte koffie. Niks is zo verraderlijk als stemgeluid. Met de onderkant van mijn T-shirt veeg ik de zweetdruppels van mijn voorhoofd. De rand van mijn bokser plakt aan mijn buik. Het is achtendertig graden vandaag. Te warm voor mensen die hun borsten afbinden.
Op één van de balkons tegenover mij verschijnt een jongen of een man of een tussen-jongen-en-man-in, in een slobberig shirt met daaronder een groene short. Zijn haar is gemillimeterd en op blote voeten rookt hij nonchalant een sigaret. Ik beeld me in hoe het zijn eerste sigaret van deze dag is en dat hij, ondanks dat het al middag is, pas geleden wakker werd met zijn armen om het naakte lichaam van zijn lief, die nu koffie zet in de kleine, rommelige keuken. Hoe ze beide een lichte kater hebben van de wijn die ze gisteravond samen dronken en hoe ze elkaar toen aankeken en naar elkaar glimlachten, omdat een blik soms nog intiemer is dan een kus. Hoe ze voor even vergaten wie van de twee zij zelf waren en wie de ander toen ze samen naar bed gingen en handen te kort kwamen om elkaar aan te raken op alle plekken waar ze elkaar aan wilden raken. En ik beeld me in hoe ik eigenlijk die jongen ben.
Ik neem een trek van mijn sigaret. De rook wordt langzaam één met de warme, droge lucht en verdwijnt. Een mus strijkt neer op de reling van het balkon en kijkt me nieuwsgierig aan. Het ritmisch bonken in mijn hoofd herinnert me aan de rijkelijk vloeiende wijn van gisteravond. De kerkklok slaat twee uur. Het is nog rustig op het plein. De terrassen zijn zo goed als leeg op enkele niet aan de siësta gewende toeristen na. Onder de parasols zoeken zij bescherming tegen de felle middagzon. Op één van de terrassen aan de overkant van het plein zit een jongen met gemillimeterd haar. Hij kijkt naar me maar zodra ik terugkijk, laat hij zijn ogen snel op de bladzijden van zijn boek vallen. Ik druk mijn sigaret uit en gooi het filter in de lege fles wijn, die gisteravond op het balkon is achtergebleven toen wij onze in elkaar verstrengelde lichamen naar binnen bewogen en elkaars bovenlichamen ontblootten (met het puntje van je wijsvinger volg je teder de lijnen van de littekens die onder mijn tepels lopen). De geur van verse koffie komt me tegemoet zodra ik naar binnen loop. De chaos die achterbleef op de vloer van het éénkamerappartement – verdwaalde kledingstukken, een nog half gevuld glas wijn dat gevaarlijk dicht naast de rand van het bed staat, de kussens van de bank die moesten wijken voor onze naakte lichamen – is als een stilleven van de afgelopen nacht (de warmte van je kus tintelt op het littekenweefsel). Alleen haar tuinbroek hangt netjes over de rugleuning van de stoel. De muren heeft ze okergeel geverfd. Ik had haar niet kunnen helpen omdat de op- en neergaande bewegingen die het verven van een muur van je armen vereisen de littekens zouden oprekken (met je tong draai je langzaam rondjes om de nog gevoelloze knop van mijn tepel). Maar dat was niet erg, had ze gezegd, want ze moest toch op een manier haar autonomie waarborgen. Om mezelf te troosten had ik een onmogelijke hoeveelheid planten voor haar gekocht. Ik ga tegenover haar aan de gammele tafel zitten, waaraan we nauwelijks met z’n tweeën passen. Ze lacht naar me. En ook al waren we nog lang geen tachtig, bij het ontbijt speelden we Yahtzee en als ik won dook ik bovenop haar en hadden we seks om het te vieren en als ik verloor dook zij bovenop mij en hadden we seks om mij te troosten (zij gaf niet zoveel om de eindstand, ik daarentegen kon niet tegen mijn verlies). Ze gooit twee keer yahtzee. Uitgeput en plakkend van het zweet liggen we op het bed, mijn hoofd rust op haar borst. Met mijn vinger draai ik rondjes om haar navel, steeds langzamer, als de wijzers van een klok die moe is geworden van haar eigen getik en uiteindelijk tot stilstand komt.
Ik loop de trap af en trek de deur van het appartementencomplex achter me dicht. Enkele seconden word ik verblind door de felle zon. De hitte slaat in mijn gezicht. Ik steek het plein over en neem plaats onder een parasol bij één van de cafés. De stoel waarop ik ben gaan zitten staat lichtelijk scheef op de afhellende ondergrond. Tientallen mussen vliegen heen en weer over het plein en af en toe strijken ze, één voor één, met nieuwsgierige blikken in hun ogen, voor mij neer op tafel of op de lege stoel naast mij. ‘Hola!’ De barman van het café verschijnt met een glimlach op zijn gezicht aan mijn tafel. Nauwelijks hoorbaar bestel ik een zwarte koffie. Het geluid van de kerkklok galmt over het plein. Het is twee uur. Met de onderkant van mijn T-shirt veeg ik de zweetdruppels van mijn voorhoofd. De rand van mijn bokser plakt aan mijn buik. Het is warm vandaag. Te warm.
First Person | Online Platform for Queer Literatur & Art
Welmoed Mulder is een schrijver uit het netwerk van First Person. Op First Person publiceren queer schrijvers en kunstenaars zonder compromis hun werk. Ieder half jaar verschijnt een online magazine gevuld met poëzie, korte verhalen, essays, podcasts, design en kunst en wordt een evenement georganiseerd waar makers en lezers elkaar kunnen ontmoeten.
Dit verhaal gaat niet over hetero’s. Dit verhaal gaat er niet vanuit dat je cis bent. Dit verhaal gaat niet alweer over alleen maar witte mensen. We vertellen dit verhaal zelf.