Radio Transzoeloe
Tegen de achtergrond van een kleine Hanzestad worstelen drie mensen met hun levens
Else
Ze haat zichzelf. Of niet zichzelf, want ze gelooft dat ze goed is zoals ze is en dat het universum een goede plaats is die voorziet in alles wat ze nodig heeft. Dat zegt ze meerdere keren achter elkaar, maar ze haat zichzelf toch als ze zich, zoals nu, niet heeft kunnen beheersen. Ze heeft een zak paprikachips gegeten, twee repen chocolade, puur want minder calorieën, acht boterhammen met hagelslag en een rol koekjes. En nu is ze misselijk en haat ze zichzelf, maar dat gaat allebei vanzelf weer over en dan gaat ze weer elke dag ontbijten met twee crackers met kaas en lunchen met één boterham en twee stuks fruit. ’s Avonds zal ze quinoa met alleen maar groente eten.
Nu is ze misselijk en wil overgeven. Ze steekt een vinger in haar keel waarmee ze haar huig aanraakt. Het irriteert wel, maar ze komt niet verder dan kokhalzen. Ze slikt haar speeksel terug in en herinnert zich een anekdote over dat ze vroeger als kind haar moeders pillen opgegeten had, waarna haar moeder haar had laten overgeven met een glas zout water.
Het is mooi zout, in brokken in plaats van korrels. Ze lossen maar moeizaam op in het koude water. Dus gooit ze het glas leeg en laat het met warmer water vollopen. Het duurt even tot de straal warm wordt. Ze strooit twee eetlepels zout in het glas en roert. Nu wil het beter. Het water ziet er troebel uit en ze kijkt bedenkelijk. Toch neemt ze een slok, en nog een, voor haar smaakpapillen de smaak registreren. Ze spuugt het water uit, maar hoeft niet over te geven, ook bij een tweede poging niet. Als het haar niet lukt om op deze manier de hoeveelheid ingenomen calorieën kwijt te raken, moet ze wat doen om ze te compenseren.
Ze trekt de voordeur achter zich dicht met meer geluid dan ze wil en kijkt rond of het een reactie teweegbrengt. Er brandt alleen licht bij de gehandicapte man, verderop in de straat. Ze doet de oortjes van haar telefoon in en zet zich langzaam in beweging. Bij de eerste stappen doen haar gewrichten pijn, alsof de dempende zolen van haar sportschoenen lek zijn. ‘Het is niet meer dan je ene voet voor de andere zetten,’ houdt ze zichzelf voor. Dat doet ze zolang ze kan, hijgend, zwalkend, met pijn in haar zijden en haar borstkas. Tot haar spieren beginnen te branden en verzuren en ze weet dat er geen honderd meter meer in zit. Juist nu zet ze een sprint in, vastberaden om door een grens heen te breken. Met elke meter voelt ze de druk groter worden om het op te geven en als ze eindelijk toegeeft aan haar protesterende lijf valt ze bijna omver. Ze ademt diepe teugen lucht in, heerlijke frisse lucht die door haar droge keel schuurt en pijn doet. Dan lijkt haar maag omhoog te springen in haar lijf, schiet haar hoofd naar voren. Ze kotst haar eten uit, een troebele plas tussen de punten van haar sportschoenen.
Paul
Het kantoorgebouw ligt als een reusachtige verloren Rubik’s Kubus aan de kant van de weg. Loodsen en laadplatforms steken er als hoekige abcessen uit. Het goedkope prefab bouwen past wonderwel bij de bedrijfsfilosofie van goed voor weinig, zolang je maar niet verwacht jezelf te onderscheiden. Het trekt ook een bezetting van mannen en vrouwen aan die daar naadloos in passen. In de jaren dat je er werkt, heb je met moeite geleerd een aantal van de vertegenwoordigers te onderscheiden, het gros draagt grijsgrauwe pakken en overhemden die met een tussenruimte van jaren en voorbijgaande trends gekopieerd zijn van kwaliteitsproducten. Je eigen plek is in de ondersteunende tak, de levende have van het kantoor. Daar werken vooral de zwijgers, de mensen die allang blij zijn dat ze nog niet zijn wegbezuinigd in een efficiencyslag. Het is jouw taak om statistische informatie te genereren die managers kunnen aangrijpen om wat voor punt dan ook te maken. Dat maakt je verder niet veel uit, het is altijd interessant om te zien wat je aan kunt tonen aan de hand van de gegevens die binnendruppelen vanuit de verschillende systemen: de onlogische verplaatsingen van sommige vertegenwoordigers, overheadkostenrangordes, declaratiegedrag, onderhandse gunningen van opdrachten.
Vandaag ben je vroeg zodat iedereen je hard aan het werk kan zien als ze binnenkomen. Collega’s druppelen binnen, je collega Jan komt langs met koffie. Je kletst wat met mensen en schoont je inbox op, je to do-lijstje wordt langer. Langzaam komt het rumoer van het kantoor tot volle wasdom, je opent je applicaties en gaat aan de slag.
Zoals altijd komt om half negen je leidinggevende binnen met zijn bruine leren koffertje met de nepgouden sluitingen. Hij is bijna voorbij voor hij je opmerkt, loopt door, twijfelt, komt terug.
‘Paul, goed om te zien dat je weer beter bent.’
‘Dank je, goed om weer aan het werk te zijn.’
‘Je ziet er nog niet helemaal fit uit, als ik het zo mag zeggen,’ observeert hij, ‘maar het is toch fijn dat je er weer bent. Ik heb die nieuwe, die jongen van personeelszaken, op mijn nek dat het ziekteverzuim te hoog is. Dat kan ook niet anders met de twee langdurig zieken in ons team, maar je weet het: alles voor de statistieken. Daarom moeten we een verzuimgesprek voeren. Ben je daarmee bekend?’
Je haalt je schouders op.
‘Het is nieuw, net twee weken geleden ingevoerd. In een notendop: ik vraag jou of je verzuim werkgerelateerd is of niet. Want als dat het geval is, dan moet ik je vragen wat wij als organisatie niet goed doen en hoe we weer een blije en gezonde medewerker van jou kunnen maken. Als je verzuim niet werkgerelateerd is, vul ik nee in en dan hopen we dat je voorlopig niet meer ziek bent. Ik neem aan dat we hierbij dit gesprek gevoerd hebben, en dan is de vraag, werkgerelateerd, ja of nee?’
‘Nee.’
‘Goed zo, nou werk ze dan.’ En hij is weg, op naar zijn kantoor om zijn broodtrommel uit te pakken en de krant te lezen.
Je loopt met je collega’s naar buiten voor de wekelijkse lunchwandeling naar Freeks Snackemporium als Franks verzorgde coupe ineens om de deur verschijnt.
‘Ha, de verloren zoon,’ zegt hij met een knipoog, en dan fronsend, ‘oh, jullie gaan natuurlijk net wandelen.’ Vervolgens blijft hij gewoon staan en glimlacht onverstoorbaar naar je terwijl hij lichtjes maar energiek op en neer veert op zijn plek. Je wacht tot je je realiseert dat hij verder niks gaat zeggen.
‘Precies, dan ga ik nu naar buiten.’
‘Joh, ga dat eerst even doen,’ zegt hij joviaal alsof hij je een soort van permissie geeft, ‘maar wil je even langslopen als je terug bent? Ik heb een opdracht voor je liggen. Al een tijdje eigenlijk.’
‘Prima, Frank,’ zeg je op je neutraalste toon, ‘jij ook een vette hap? We gaan naar de snackbar.’
Hij trekt een vies gezicht.
‘Nee, dank je. Ik heb een salade.’
De bal van Freek smaakt je vandaag niet. Je moet aan Frank denken die een kantoorrat van het zeldzamere soort is. Langzaam schikt het kantoor zich in het mierzoete venijn van bemoeizucht en correctheid, de sfeer wordt onaangenamer en de mensen stiller. Tegelijk voel je dat het kantoor en jij op een subtiele manier niet met elkaar synchroon lopen. De vanzelfsprekendheid van Outlookagenda’s en de gloed van de tl-verlichting staan je tegen. Je collega’s die inruilwaardes van hun gezinsauto’s vergelijken en maar hopen dat er vanavond iets fatsoenlijks op tafel staat als ze thuiskomen, komen je exotisch voor. Alsof je wakker geworden bent in een ander land waar alles op een beangstigende manier lijkt op het jouwe, maar toch niets hetzelfde is. Tegelijkertijd is het zo vertrouwd dat je kunt zwijgen en uit het raam kijken naar de passerende vrachtwagens terwijl om je heen de conversatie doorgaat. Misschien is dat ook wel wat iedereen wil, een vertrouwde realiteit om in te wonen en een droom om in te ontsnappen. Elke dag naar kantoor en jezelf voorhouden dat je het ooit nog helemaal anders gaat doen. Maar dat kan niet kloppen, niet alles is een vlucht. En daarom houd je jezelf voor dat dit toch niet echt je plek is, dat je hier niet zult eindigen. Het is tijdelijk, al had je dat niet door. Het moet wel tijdelijk zijn.
Op weg naar je werkplek loop je bij Frank binnen, die aan zijn bureau komkommer eet uit een Tupperwarebakje. Een trosje druiven ligt er haast decoratief naast.
‘Je had een klus voor me?’
‘Ja,’ slikt hij zijn hap door, ‘ik wil graag een overzicht van de verzuimcijfers per afdeling, totaal, maar ook individueel en onderverdeeld in langdurig en kortdurig verzuim. Dat is namelijk heel grappig, weet je dat? Je kunt veel over mensen te weten komen als je hun verzuim bestudeert. Een onderzoek heeft aangetoond dat langdurig ziekteverzuim vaak samenhangt met werkstress en dat baanonzekerheid, hoewel het stress oplevert, ook zorgt voor een lager verzuim. De vreemde eenden in de bijt zijn de frequente kortverzuimers, mensen zoals jij. Altijd afwezig met vage klachten, maar nooit wat ernstigs. Het zijn de mensen die je in de gaten moet houden, want voor hetzelfde geld frauderen ze. Met het overzicht dat jij voor me gaat maken heb ik ze zo op een rijtje, en dan sta jij daar dus ook tussen.’
Hij glimlacht triomfantelijk, met lippen die glimmen van het komkommervocht. Een stukje komkommer heeft zich genesteld tussen zijn voortanden en wordt zichtbaar doordat zijn bovenlip omhoog trekt. Het zou mooi zijn om hem met die lip aan zijn bureau te nieten.
‘Juist,’ kop je terug, ‘en je weet dat je deze informatie zelf uit het systeem kunt halen? We hebben afspraken over zelfredzaamheid hier en mensen dingen vragen die je zelf kunt. Ik stel voor dat je eerst de handleiding leest en als je er niet uitkomt, kun je mijn leidinggevende vragen om ondersteuning. Dan gaat hij je vertellen dat je nog een keer de handleiding moet lezen en als je er dan nog niet uitkomt, zal een van onze collega’s je inplannen voor een training. Oké, Frank?’
Sjak
‘… Ik voeg niks toe. Op een abstract niveau, ver voorbij de fysieke grenzen van mijn kleine wereld, op een astrale vlakte waar vergeten goden golf spelen, misschien dat ik daar de aanzet tot de perfecte beweging van een grashalm ben. Hier ben ik alleen een consument, een afnemer. Ja luistervrienden, dat vraagt om een ongeïnspireerde kant-en-klare playlist terwijl ik pizza bestel, maar mail vooral je verzoeken naar transzoeloe@hotmail.com, we draaien graag jouw slechte smaak …’
Ik rol naar de koelkast voor bier, installeer me weer achter de computer en trek de wikkel van een nieuw pak sigaretten. Alles staat me tegen vandaag: het roken, het drinken, het oeverloze zeiken tegen een publiek dat te beroerd is om te reageren. Vooral ben ik moe van mezelf. Het poseren, het koketteren met rock-’n-roll. Over twintig jaar ben ik een volvette, afgeleefde gehandicapte met leverproblemen en zijn de kroegen waar ik mijn tijd verzopen heb, omgebouwd tot kinderdagverblijven voor de kinderen van onze kinderen. Ik zie het aan mijn stamkroeg, bevolkt door een krimpende groep monosyllabische mannen in Texas Bull-spijkerbroeken. Ik steek een sigaret op, zelfs mijn eigen observaties staan me tegen.
Beweging op straat, het is mijn buurvrouw van iets verderop. Af en toe zie ik haar ’s avonds voorbij joggen met een verbeten gezicht. Dan stel ik me voor dat ze ergens in het buitengebied een hartaanval krijgt, dat haar massieve lijf tegen de grond slaat. Ik wacht altijd om te zien of ze levend terugkomt.
Toen ik jonger was, deed ik een spelletje waarin ik menselijk leed afwoog. Ik nam een mens, bekeek hem of haar van alle kanten en kende leedpunten toe. Kapotte relaties scoorden, baanverlies en sterfgevallen ook. Alleen waren die moeilijk te meten als je iemand niet kende. Depressies, gekte, verlegenheid, zelfde verhaal. Uiterlijk was een speciale categorie. Of iemand punten kreeg was afhankelijk van de mate waarin de persoon onder zijn of haar uiterlijk gebukt ging. Handicaps wogen zwaar natuurlijk. Misvormingen ook. Uiteindelijk kwam ik bij anderen tot een eindscore die meestal positiever was dan de mijne.
Als ik mijn buurvrouw zie rennen, vraag ik me af wie van ons meer punten verdient. Mijn handicap roept tenminste nog iets van sympathie op, een gevoel van schuld bij alle mensen die zich vanzelfsprekend door het leven bewegen. Dikke mensen wekken vooral wrevel op. Slappe, deegachtige mensen met gebrek aan zelfcontrole, gulzigaards. Als ze een appel eten denken mensen dat ze op dieet zijn, als ze een broodje hamburger eten denken mensen dat ze op dieet zouden moeten. Dikke mensen worden net zo lang bewerkt tot ze zich zo slecht voelen als iedereen vindt dat ze eruitzien. Ze moeten geschoffeerd worden, beledigd en we voorzien ze ongevraagd van advies. Want wij zijn natuurlijk beter en gunnen ze een sociaal wenselijk leven, een zachte, comfortabele dwangbuis van maatschappelijke druk om buiken en gedragingen mee in te snoeren. Hoe kan zo iemand zich ooit nog goed voelen over zichzelf? Buurvrouw wint vandaag de leedtrofee. En natuurlijk voel ik me, door haar een probleem toe te denken, voor even de betere. Ik steek een sigaret op en voel dat de weerzin langzaam afneemt tot een hanteerbaar niveau. Haast zwierig knip ik de microfoon aan en onderbreek mijn playlist om stellingen te poneren, waarheden te debiteren die ik construeer uit goedkope paperbacks van de kringloop en oneliners uit de krochten van de rock-’n-roll. Er is magie in de avond geslopen op de vleugels van een dikke engel in een paars trainingspak.
—
Radio Transzoeloe is de debuutroman van Wibo Kosters, verschenen op 11 mei 2019 bij Godijn Publishing. Het is een roman over “Mensen die niet helemaal passen. Op een zijspoor zitten. Dat is veel interessanter”, zegt Deventer Stadsdichter Wibo Kosters in een interview met De Stentor – ‘Deventer stadsdichter Wibo Kosters waagt zich aan ‘eigenwijze’ roman’ (14-5-2019). Een gehandicapte zendpiraat die droomt van prime time, een teleurgestelde vrouw op zoek naar de liefde van haar leven en een kantoormedewerker in opstand tegen het systeem. Tegen de achtergrond van een kleine Hanzestad worstelen deze drie mensen met hun levens, bijeengebracht door uitzendingen van piratenzender Radio Transzoeloe.