maar waar ben ik gebleven
In Slotstukken onderzoeken twee schrijvers de onvermijdelijkheid van het einde
Slotstukken is een verzameling van eindes: het einde van een dag en van een seizoen, het einde van de zomertijd en van het bestaan, het einde van een aanraking en van het universum. Alles wat eng is, lokt; dichter en theatermaker Yentl van Stokkum en schrijver en muzikant Laurens van de Linde verkennen deze randen in vier teksten, om ze zo te omarmen of te bezweren. (Illustratie door Yentl van Stokkum.)
maar waar ben ik gebleven
en dan overweldigende overweldigende grijstinten. ik heb de neiging op te schakelen. ik heb de neiging aan dit punt voorbij te razen. laat me vooral niet stilstaan. laat me nu geen betekenis zoeken. laat me hier niets voelen. ik heb woorden van het behang geschraapt, maar wat zat eronder? en wat was daarvan dan de waarde? laat me hier geen vragen stellen. het antwoord dat ik krijg is nooit het antwoord dat ik nodig heb. mijn nagels heb ik lang gelaten, zo kan ik overal aan krabben. ik denk in hoe het mis kan gaan en in de piep van een alarm. klapt niet alles uiteindelijk in elkaar? alsjeblieft vertel me nog een keer, welke massa blijft bewaard?
ik weet niet wat ik in een witregel zoek. jij bent altijd goed geweest in stiltes. een irritant talent, waar ik het mijne van vind vooral nu ik zo verder raas. ga ik al hard genoeg om een rimpel te veroorzaken. ga ik al harder dan licht? laat ik al sporen na? ik sta op het punt om te verdwijnen. er is een toekomst waarin ik niet besta. mijn god, het is daar rustig. je wil het niet weten.
ik druk af. hield al vanaf het begin een camera vast, alsof ik zo iets kan bedwingen.
dit is wat ik achterlaat.
in het eerste beeld zoom ik in op huid. voor effect en omdat ook wij uit vlees bestaan. niet vergeten, dit detail. de geest laat zich niet fotograferen. niet alles kan worden vastgelegd. hoe graag ik het ook zou willen. en wat zijn we meer dan vlees of een reactie?
het is zacht en roze en onscherp.
tweede beeld, waarop schijnbaar een telefoon afgaat. jouw gezicht zegt dat hij urgent en dwingend klinkt. de telefoon gaat af in botten. de telefoon gaat af onder de huid. pulserend.
hij gaat af in de maag. steeds die toon. het drijft je horendol, gebaar je naar de camera.
in het derde beeld is er een fout die ik herhaal. het is tragisch, te zien aan hoe je naar me kijkt en de vage vlek in je aura. in de achtergrond speelt een oude plaat haar laatste vervormde gekraak. die herinnering. ik verwacht dat je hem bewaart.
vierde beeld, waarin alles valt. vale strepen door de lucht. ook wij bewegen richting de rand. niemand die ons vangt. zelfs het kader houdt ons niet.
vijfde. scherpe close up. mijn nagel die blijft haken in een wond. liever had ik niets aangeraakt.
zesde. met alleen verlaten huizen, sereen en stil. nergens een ravage. de straat is leeg en overbelicht en ik weet niet wat ik hier deed of waarom het belangrijk is.
zeven. mijn vinger voor de lens.
acht, een foto waarin jij ontbreekt. verontrustend lange sluitertijd, ik heb gewacht en toch is niets bewogen. de zon stond laag, rechtsboven is de maan te zien. die spanning. ik berg hem ondersteboven op.
in het negende beeld zie ik mezelf in de spiegel staan. kapot gedacht. zoals zo vaak. ik denk dat ik hier ademhaal. ik weet het bijna zeker. mijn huid is grijs als asfalt. voor ik uit dit frame ontsnap, tel ik nog een laatste keer zacht af.