Zomerkamp #1: Zelfportret in de vorm van een woordzoeker
Het Verhalenhuis is op zomerkamp in het Jan van der Ploeghuis in Rotterdam, Elske geeft er elke week schrijfles. Neem een kijkje in dit huis met zijn bonte bewoners en omwonenden.
De lucht was warm en dik in het atrium waar alle appartementen – drie verdiepingen in totaal – aan grensden. Het perfecte klimaat voor de metershoge bananenboom en de cactussen die in het midden van de overdekte ruimte groeiden. Ik zag dat er gouden confetti tussen de stekels van een van de cactussen lag. Het oogde hier nu wat troosteloos, maar kennelijk werd er ook weleens feest gevierd. Het café was gesloten, dus ik ging aan een van de plastic tafels zitten en wachtte.
Om half vier was er pas één vrouw die voor de cursus kwam. Ze zei: ‘Ik ben de eerste de beste’ en stak een sigaret op. Ik vroeg of ze wist of er nog anderen mee zouden doen.
‘Astrid zit met de post,’ zei ze. ‘Sjaans man is heel ziek. Jennifer is hier alleen op vrijdag. Lenie is net geopereerd aan haar oog. Ugette komt volgende week misschien en Ron heeft veel aan zijn hoofd op dit moment.’
‘Oh ja,’ zei ik.
Op het balkon op de tweede verdieping zaten twee vrouwen.
Ik stond op.
‘Hebben jullie zin om te schrijven?’
Het duurde even voor ze doorhadden dat ik het tegen hen had.
‘Wat?’ riep de ene vrouw terug.
‘Hebben jullie zin om te schrijven? Ik geef hier elke week een les.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Het is te warm.’
‘Ik hou niet van schrijven,’ riep de ander.
‘Ze houdt meer van kleuren,’ riep de eerste weer.
‘Schrijven is ook een soort kleuren,’ probeerde ik, ‘maar dan met taal.’
Ze waren niet overtuigd.
Ik ging weer zitten. De sigaret was op. Ik probeerde mijn teleurstelling over de lage opkomst te verbergen en stelde opgewekt voor om te beginnen. Precies op dat moment kwamen er nog een man en twee vrouwen aangelopen.
‘Ed had gezegd dat het om vier uur begon,’ zei een van de vrouwen. Ze zette haar rollator naast de tafel en gaf me een hand. ‘Ik ben Helen.’
‘Sorry,’ zei de man die Ed moest zijn.
‘Geeft niet.’ Ik lachte.
Ik had een leuke opdracht verzonnen, vond ik zelf. Ik had me laten inspireren door de vakantiepuzzelboeken uit mijn jeugd en wilde de deelnemers een zelfportret laten maken in de vorm van een woordzoeker. Ze zouden hun levensloop, hun karakter en hun interesses elk in vijf woorden beschrijven en de vijftien woorden verstoppen in een vierkant vol lege vakjes.
‘Ik puzzel nooit,’ zei Helen. ‘Moet ik dat nou op mijn 79ste nog leren?’
Ed vond de opdracht wel leuk klinken maar wilde eerst flesjes cola voor ons halen. Hij had de sleutels van het café. Het leek steeds warmer te worden. De vrouw die er als eerste was, Mila, sloot soms haar ogen en leek dan weg te dommelen.
Ik slikte en dacht: ik heb het verkeerd ingeschat. Ik heb altijd geloofd dat je met literatuur, met verhalen, iets bijzonder kan bereiken, dat iedereen iets te vertellen heeft en een podiumpje verdient, maar misschien is dat wel niet zo. Misschien zijn er mensen die helemaal niet op een podium zitten te wachten.
‘We bouwen de opdracht rustig op,’ zei ik schor.
Het groepje ging aan de slag. Het geluid van pengekras op papier werd afgewisseld met geslurp uit de bijna lege colaflesjes en soms een diepe zucht.
Mila schreef bij haar interesses: ‘Dat ik elke week ander haar heb’, wat we voor het puzzelgemak inkortten tot ‘kapsels’. Helen zette de naam van haar grote liefde Erwin bij haar levensloop en Soraya – de vierde deelnemer – verhoogde de moeilijkheidsgraad door de woorden in alle richtingen te laten lopen en de letters in de vakjes te laten dansen. Dansen bleek ook een van haar interesses.
‘Misschien koop ik toch een keer zo’n puzzelboekje,’ zei Helen toen we klaar waren. De woordzoekers lagen op tafel. We lazen ze aan elkaar voor en waren verrast door hoeveel je in vijftien woorden over jezelf kan vertellen.
‘Maar net als in het leven, moet je soms moeite doen om door de oppervlakte heen te prikken en iemand te leren kennen,’ zei ik. En terwijl ik het zei, besefte ik hoe waar dat was.